Daalt het morele peil vaule film in de laatste jaren Groeiend begrip en richting geven aan het menselijk onderscheidingsver mogen, welke primair als een aangelegenheid van ouders en opvoeders moet worden geacht, daarbij voorgelicht en geholpen door de Kerken of de daartoe in het leven geroepen verenigingen. Naar ons weten was de door de in de Oecumenische Raad participerende Kerken op 13 Februari 1950 aan de Kamer gezonden nota het eerste officiële stuk dat ooit aan een volksvertegenwoordiging werd gericht waarin de positieve weg van de filmvorming, dat wil zeggen de opvoeding van het publiek tot de film, inplaats van verbodsbepalingen, werd aangegeven. Immers het reeds eerder genoemde Britse rapport, dat een geheel hoofdstuk aan de filmvorming wijdde, werd eerst enige maanden later aan het parlement voorgelegd en gepubli ceerd. Men ziet hoe de opvatting van deze kerken op dit punt in overeenstemming is met bijvoorbeeld de communis opinio in Engeland, de Verenigde Staten van Amerika en de Duitse Bondsrepubliek. De taak van de Overheid ten opzichte van het culturele leven van het volk in het algemeen en van het filmwezen in het bijzonder achten deze Kerken een positieve voor zover zij betreft de bevordering van het onderscheidings vermogen en de ontwikkeling van de kennis bij haar burgers. Zij menen echter dat deze taak zich bij het preventieve toezicht in het belang van de naleving van de normen van openbare orde en goede zeden, zoals bijvoorbeeld bij de filmkeuring, noodzakelijkerwijs tol het negatieve criterium van het eventueel in strijd zijn met die normen dient te beperken. Men mag van de zijde van deze Kerken, die openlijk de opvoeding tot de film als het wapen tegen morele en geestelijke gevaren propageren en een voortzetting en intensivering van de huidige nakeuring een gevaar achten .,voor de wederzijdse kennis en onderlinge waardering van verschillende groepen van ons volk en daarmede voor de eenheid van ons volk", verwachten, dat zij de met de film en het filmwezen samenhangende vraagstukken op een objec tieve wijze zullen benaderen. En het moet gezegd worden, dat zij dit inderdaad ook doen. Keer op keer hebben wij kunnen constateren, hoe haar bedienaren en haar instel lingen trachten over de met de film verband houdende vraagstukken voorlichting te geven op een zo openhartig mogelijke en zakelijke wijze, welke respect afdwingt. Men kan van haar zeker niet getuigen dat zij iets als vanzelf sprekend aannemen, temeer daar zij afgezaagde gemeen plaatsen vermijden en zich zelfs niet ontzien om heilige huisjes omver te werpen indien zij dit voor een objectieve belichting van feiten en omstandigheden nodig achten. Met vooroordelen en misverstanden wordt op deze wijze afgerekend, terwijl de onbevangen benadering van de film en de persoonlijke deelneming in de met haar samen hangende vraagstukken wordt aangemoedigd, wat slechts vruchtbaar kan werken. Wij denken hier bijvoorbeeld aan de baanbrekende arbeid, welke door de Stichting Filmcentrum van de Nederlands Hervormde Kerk reeds gedurende zeven jaar wordt verricht met haar „Critisch Filmbulletin", dat zich als voorlichtingsorgaan een groot gezag heeft weten Ie verwerven en zulks niet alleen in eigen kring. In de loop der jaren hebben zich bij het Filmcentrum zovele organisaties en instellingen aangesloten, dat deze Stichting meer en meer een nationaal en oecumenisch karakter heeft gekregen. Aan het werk van Filmcentrum wordt derhalve niet alleen door zuiver Hervormde instellingen als bijvoor beeld de Hervormde Raad voor Kerk en Samenleving, de Hervormde Raad van Pers en Publiciteit, de Hervormde Kaad voor Kerk en Gezin en de Hervormde Jeugdraad deelgenomen, maar ook door het Christelijk Jonge Man nen Verbond, de Christelijke Jonge Vrouwen Federatie, de Vrijzinnig Christelijke Jeugdcentrale. de Nederlandse Zondagsschoolvereniging, de Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Nederlandse Protestantenbond, de Oecumenische Raad in Nederland, de Maatschappij tot Nut van het Algemeen enz. De Stich ting Filmcentrum beperkt zich evenwel niet tot schrifte lijke voorlichting, maar strekt haar werkzaamheid ook uil tot de filmvorming in groepen en logischerwijze dus ook lot kadervorming, zulks in overeenstemming met haar doelstelling, de film zoveel mogelijk aan het Nederlandse cultuurleven dienstbaar te maken. Wij denken hier ook aan de onlangs door de Oecume nische Raad van Kerken in Nederland in het leven geroe pen Prof. Dr. G. van der Leeuw-Stichting, welke een ontmoetingscentrum hoopt te worden van Kerk en Kunst. Men heeft daarbij niet het oog op religieuze kunst en zelfs niet in de eerste plaats op kerkelijke kunst, maar het gaat er eenvoudigweg om, zoals in een kleine brochure wordt gezegd, „duidelijk te maken, dat de Kerk serieus met de Kunst bezig kan zijn, zonder op de een of andere manier opdringerig of geborneerd te worden" en dat de kunstenaar zal verstaan „dat een positieve relatie tot een dergelijke Kerk hem niet frustreert, maar in de ruimte leidt". Een gelukkiger gekozen naam voor een stichting met een dergelijk uitgangspunt is nauwelijks denkbaar, omdat deze naam een „goodwill" heeft in het gehele Nederlandse culturele bedrijf niet op de laatste plaats in het filmwezen en het vertrouwen geeft dat de onder zo gunstige voortekenen begonnen werkzaamheden, tot het gestelde doel zullen leiden. Het kan niet uitblijven, dal door deze consequente gedragslijn ook in de kringen van het filmwezen de be langstelling en het begrip voor hetgeen er in de Kerken leeft aan opvattingen en verlangens met betrekking tol de film zal groeien en dat men daar openhartige opbou wende critiek, welke van die zijde gegeven wordt, zal leren waarderen. Dezerzijds zal niet worden nagelaten de aandacht te vestigen op publicaties, welke in dit opzicht verhelderend kunnen werken, zoals bijvoorbeeld het in het weekblad ..De Hervormde Kerk" verschenen artikel -Daalt hel morele peil van de film in de laatste jaren?", dat elders in dit Orgaan is afgedrukt. Onlangs heeft het weekblad „D e H e r v o r m d e K e r k". dat uitgaat van de Hervormde Raad voor Pers en Publiciteit, zich ernstig bezig gehouden met de steeds weer opgeworpen vraag naar het morele peil van de film. De aanleiding daartoe was ditmaal een stukje in een veelgelezen weekblad, waarin enige sensationele filmtitels werden opgesomd. De heer P. J. van Mullem wijdde er in .,De Hervormde Kerk" de navol gende beschouwing aan, waarin hij er onder meer op wees, dat men in hel verleden steeds betoogd heeft, dat de film nu eens eindelijk volwassen diende Ie worden, maar dat nu weer haar mondigheid kwalijk wordt genomen. „Voorop zij gesteld dat men terecht aan sommige titels van films aanstoot kan nemen", constateert de schrijver aan het be gin van zijn artikel. „Het filmbedrijf kiest helaas bij voorkeur zulke titels, die de sensatie en de ongezonde nieuwsgierigheid prikkelen, meer als „trekkers" van publiek dan als „treffer" om de juiste inhoud van de betrokken film tot haar recht te doen komen. Aankondigingen, plakkaten en foto's zijn er dikwijls op ingesteld om vooral op het sexuele nadruk te leggen; dit krijgt daardoor meer aandacht dan waartoe de film zélf aanleiding geeft. Wij hebben tegen deze reclamepractijk al eens elders geprotesteerd. Men bewijst er de kassa misschien wel een dienst mee hoewel wij ook dat soms betwijfelen maar niet de film en de filmkunst en zeker niet haar serieuze minnaars en belangstel lenden. Want het gebeurt ook wel dat de lading van de film beter is dan haar vlag doet vermoeden. Met deze inderdaad soms smakeloze en kermisachtige reclame is echter nog niet het bewijs geleverd dat het morele peil van de film op zichzelf in dalende richting zou gaan. Materie minder eenvoudig dan de vraag Een vraag als hierboven gesteld is in haar algemeenheid dan ook moeilijk te be antwoorden. Er zijn vragen, die niet met een categorisch ja of neen kunnen worden afgedaan. Vragen als: daalt het looncijfer? daalt het bevolkingsaantal? kunnen in de regel zonder meer bevestigend of ontkennend beantwoord worden. In die ge vallen beschikt men over concrete cijfers en feiten. De zaken worden al aanmerke lijk moeilijker wanneer ik vraag: daalt het peil van de arbeiders? daalt het gehalte der bevolking? De beantwoording van déze vragen hangt van ontastbare verschijnselen af, welke wij menen waar te nemenhet antwoord wordt vaak beïnvloed door emo tionele factoren, door vooroordeel, of vloeit voort uit de visie van degenen, die deze verschijnselen in een bepaald licht zien. zodat de uitspraken zeer subjectief ge kleurd kunnen zijn. Geen wonder dat de antwoorder, dan ook vaak zeer verschil lend uitvallen. Niemand is er die in deze subtiele aangelegenheden met absolute ze kerheid kan spreken. En nu de vraag: daalt het morele peil van de film in de laatste jaren? Persoon lijk ben ik eerder geneigd hierop ontken nend dan bevestigend te antwoorden. Ik wil op het volgende de aandacht vestigen. 1. Vergelijken wij Nederland bijv. met België dan ligt het gemiddelde peil der films bij ons aanzienlijk hoger. In Neder land streven de importeurs er naar de be langrijkste films uit de internationale pro ductie in te voeren, terwijl de Rijksfilm- keuring, behalve door haar eigen arbeid, op zichzelf al een praeventieve werking uitoefent, zodat men bedenkelijke produc ten niet over onze grenzen laat komen. 2. Natuurlijk zijn er (evenals dat op de boekenmarkt het geval is!) films die mid delmatig zijn en zelfs ónder de middelmaat blijven. De waardering hangt vaak echter ook af van iemands persoonlijke voorkeur of smaak. Er zijn mensen die bijv. wild- westfilms moeilijk kunnen appreciëren, omdat al dat vechten en schieten hen niet ligt. Nu wordt dit soort films in de regel ook niet voor de fijnproevers gemaakt men moet ze vergelijken met bijv. de In dianenverhalen, welke wij als jongens in onze jeugd hebben verslonden; niemand minder dan Goethe genoot er van op hoge ouderdom, omdat de boeken van Cooper toen juist verschenen. De goede en zelfs doodgewone wild-west- film acht ik gezonder dan menig studio- product; psychologisch vervult zij een be langrijke rol in het afreageren van agres sieve strevingen, die in een stadscultuur geen normale uitweg kunnen vinden. 3. Er is echter nog een andere kant aan de zaak. Reeds prof. Huizinga heeft er op gewezen dat de film integendeel moreel conservatiever is dan de litteratuur. De film is vaak veel voorzichtiger, veel minder open dan dat met sommige romans het geval is. Wij zouden dus op conservatief standpunt kunnen zeggen dat de film mo reel „hoger" staat dan het boek. Toch ontleen ik daaraan hoe paradoxaal dat ook klinkt eerder een grief dan dat ik dat toejuich, omdat de film door deze mo rele behoudzucht vaak de problemen ver schuift, de waarheid geweld aandoet en een schijnoplossing biedt. In Amerika be staat voor de filmindustrie een hele code van wat wel en wat niet vertoond mag worden. Naakt is verboden, een kus mag niet langer dan zoveel minuten duren, enz., enz. Betekent dat nu dat de Amerikaanse film „moreler" is dan bijv. de Scandina vische en Franse film, waar men zulke beletselen niet kent? In het geheel niet! De Amerikaanse moraalcode is natuurlijk helemaal geen bewijs dat de Amerikanen zoveel braver zouden zijn, alleen maar dat ze het nodig vinden een morele schijn in stand en op te houden. Met werkelijke moraliteit heeft dat niets te maken! Slechts de hypocrisie wordt er door bevorderd. Bovendien bestaan er altijd vele manieren om door de mazen van een moraalcode heen te glippen. 4. Het kwaad behoort tot het beeld dezer wereld. De film kan en mag daar voor niet het oog sluiten. Dat zou struis vogelpolitiek zijn, onwaarachtig en bedrog. Door alle -euwen heen heeft de litteratuur en het drama de tragedie én de comedie van het menselijk bestaan getoond, en dik wijls meer van het laatste dan van het eerste, omdat de mens immers eerder ge neigd is tot alle kwaad dan tot alle goed. Op deze wijze zijn dikwijls de grootste en diepste kunstwerken ontstaan. Zelfs een onbarmhartige uitbeelding van het kwaad, het tonen van de mens zonder masker, van de wereld zoals zij reilt en zeilt, kan reëler en eerlijker zijn dan het ophouden van een „morele" schijn, dan een naïeve ge ruststellende weergave van banale en goed kope deugden naar het model van niet be staande volmaaktheid. Zoals André Mau- rois schreef: „un véritable moraliste peint toujours un monde immoral, parce qu'il nous met en garde contre Ie monde tel qu'il est" (een waarachtige moralist schil dert altijd een immorele wereld, omdat hij ons op onze hoede doet zijn tegen de we reld zoals zij is). Rembrandt schilderde geen diffuus neonlicht, dat alle schaduwen wegwerkt en ons allemaal eendere bleke gezichten geeft, maar in clair-obscur. 5. Bovendien is de film op weg naar een zekere volwassenheid. Zij is bezig aan de kinderkamer te ontgroeien. Zij is open hartiger geworden. Zij legt verhoudingen bloot, stelt problemen, geeft voorlichting over onderwerpen welke men stellig vijf en twintig jaar geleden niet aan de orde kon stellen. In de middeleeuwen durfde men zelfs over lichamelijke ziekten niet eens hardop te spreken. Onze tijd kenmerkt zich daarentegen door grotere openheid zodat ook psychische en sexuele vragen behandeling vinden. Er is hier een evolutie gaande. Sommi gen vinden dat bedenkelijk omdat zij op Int standpunt staan dat men over deze dingen moet zwijgen. Maar wat wil men eigenlijk? Jarenlang hebben wij betoogd en van de film geëist dat zij eindelijk eens volwassen dient te worden, dat zij eerlijk en levenswaar de levensproblemen onder het oog moest zien. Nu deze tendenz inderdaad valt waar te nemen, zien wij het merkwaardige ver schijnsel dat nu weer haar mondigheid wordt kwalijk genomen. Dat lijkt veel op sommige ouders, die hun kinderen groot wensen, maar als ze het zijn, hen toch als kleuters willen blijven behandelen. Zoals het Franse protestantse weekblad „Réfor- me" onlangs schreef kan de volwassen film „gevaarlijk" zijn, zoals élke volwassenheid haar gevaren meebrengt: trouwens het leven zelf is vol risico. Het bovenstaande moge duidelijk ge maakt hebben, dat de materie minder een voudig is dan de gestelde vraag doet ver moeden. Ik geef er de voorkeur aan, eerder dan op het negatieve alle nadruk te leggen, voor het positieve oog te hebben. Wanneer wij dat doen zullen wij ons, zon der ons aan overdreven optimisme over te geven, over de lichtpunten willen verheu gen. En voorts overwege men wat een bekend Engels schrijver opmerkte: „de helft van de moeilijkheden en de helft van de onzekerheden van de mens ligt in zijn verlangen elke kwestie met ja of neen te willen beantwoorden." 12 13

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 14