Amsterdam II
Wethouder versleet voor de geestelijke vader van het stuk,
hetgeen deze beslist ontkende. Wat niet gezegd is, maar
wat aan insiders Bekend is, is dat het artikel tijdens de
Nieuwjaarsreceptie van de Burgemeester in het Stedelijk
Museum naar verschillende kanten gepropageerd werd als
onderwerp van gesprek. Bovendien was voor een uiterst
doelmatige verspreiding van dit journalistieke product
zorggedragen. Tot slot kwam de fractie waarvan de Wet
houder deel uitmaakt, welke fractie begrijpelijkerwijze
niet veel van zich had laten horen, met de verrassing van
een gemeentelijke positieve keuring, een pover politiekje,
dat in dit stadium door de Raadsmeerderheid slechts met
een schouderophalen werd begroet en gedoemd was op
niets uit te lopen.
Wij weten niet in hoeverre het winnen van tijd één van
de elementen heeft uitgemaakt in het politieke steekspel.
Zo dit het geval mocht zijn, dan is het op een desillusie
voor de Wethouder uitgelopen, want door de lange duur
van de behandeling is de meerderheid van de Raad er
in geslaagd om zich dieper in de materie in te boren en
door een zakelijke en veelzijdige voorlichting meester te
maken van het terrein. De krachtige verklaringen van de
heren Drs. Den Uyl, namens de P.v.d.A., Mr. De Wilde,
namens de V.V.D., en Seegers, namens de C.P.N., ge
tuigen daarvan. Ook de objectieve waarnemer zal moeten
toegeven, dat de woordvoerder van het College van Bur
gemeester en Wethouders de mindere bleef van de woord
voerders der oppositie, die met klem van redenen haar
standpunt vermocht te handhaven. De Raadsmeerderheid
bleef onwrikbaar en legde dwars door de politieke ver
bindingen heen gemotiveerd haar wil op aan het Gemeen
tebestuur.
Mogen wij dan al verheugd zijn over het resultaat dat
in Amsterdam is bereikt, dankbaar zijn wij in de eerste
plaats jegens de leden van de Amsterdamse Raad, die zich
op uitermate kundige en besliste wijze van hun taak ge
kweten hebben. Wij geven hun graag de verzekering, dat
het Amsterdamse filmbedrijf bij het uitoefenen van zijn
taak zich de houding van de Raad in deze voor ons bedrijf
zo uitermate belangrijke kwestie, zal weten te herinneren.
Van de zijde van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond zijn in Juni 1954
stappen bij de Wethouder van Finan
ciën van Amsterdam ondernomen om
in het kader van een mogelijke her
ziening van de vermakelijkheidsbe-
lasting bijzondere faciliteiten te ver
krijgen voor de Nederlandse film.
Een en ander was zeer urgent, omdat
op dat ogenblik reeds te verwachten
viel, dat het College van Burge
meester en Wethouders in zijn voor
stel tot belastingverlaging geen diffe
rentiatie voor artikel 1-vertoningen
wenste op te nemen, en ten slotte niet
vaststond dat de Raad in meerder
heid voor deze differentiatie in het
krijt zou treden. De Nederlandse
film liep onder deze omstandigheden
namelijk het gevaar, dat zij, voor
zover artikel 1 gekeurd, een belas
tingverhoging zou ondergaan van
8% naar 25 Voorts zou de
verdwijning van het artikel 1-tarief.
hetwelk onder bepaalde omstandig
heden de vertoning van Nederlandse
films stimuleerde, een nadeel kunnen
betekenen.
Vanaf dat ogenblik hebben zich
allerlei lieden wie waant zich im
mers op filmgebied al niet deskundig
in ons land als adviseurs aan de
gemeentelijke instanties opgedron
gen, met het miserabel gevolg, dat
men voor wat de korte Nederlandse
film betreft, is gaan prutsen aan een
regeling neerkomend op een korting
van 1 per honderd meter met een
maximum van 3 Gelukkig heeft
dit peuterwerk geen kans gekregen.
Reële mogelijkheden lagen besloten
in het amendement van de drie grote
partijen uit de Raad om voor korte
Nederlandse films een korting van
5 te verlenen op het normale
tarief met een minimum van 250 me
ter. Ook hierbij heeft zich weer een
geval van merkwaardige voorlichting
voorgedaan. Naar ons is medegedeeld
heeft namelijk een van de gelegen-
heidsadviseurs van de Wethouder ge
suggereerd, dat het voorstel van de
Raad het gevaar inhield van een ver
vaardiging op ruime schaal van zo
genaamde quickies als gevolg van de
geboden faciliteit. Deze aanval in de
rug van de Nederlandse film heeft
zijn doel niet gemist; bij zijn bere
kening in de Raad ging de Wethou
der er namelijk van uit als zou voor
iedere filmvertoning het tarief auto
matisch verminderd worden met de
korting voor vertoning van korte
Nederlandse films.
Hoewel het in deze materie aan
deskundige voorlichting niet ontbro
ken heeft, heeft nochtans, zoals het
zo dikwijls met dergelijke zaken gaat.
de intrige het gewonnen. De Raad
die het de Wethouder toch al niet ge
makkelijk maakte met zijn standpunt
omtrent de differentiatie, heeft bij
wijze van compromis de voorgestelde
5 korting voor korte Nederlandse
films teruggebracht tot 3 onder
voorbehoud echter, dat de malle tel -
lerij per honderd meter zou komen
te vervallen en het minimum zou
worden gesteld op 250 meter. Hier
door is de Amsterdamse faciliteit
voor de korte Nederlandse film zon
der betekenis, omdat men vergeet,
dat de exploitant voor de vertoning-
van dit werk niet onaanzienlijke be
dragen aan auteursrecht heeft te be
talen. De vervaardiging wordt dus
niet gestimuleerd en er is wéinig-
reden tot aandrang bij andere ge
meenten om eenzelfde faciliteit toe
te passen. De practijk is derhalve,
dat het Amsterdamse 3 korting
tarief een leeg gebaar zal blijken te
zijn. Het tarief van 10 voor ver
toning van Nederlandse hoofdfilms
in vele gevallen een verhoging in
vergelijking tot het oude 8%
tarief voor artikel 1-films gaat
eerst betekenis krijgen indien ook
andere gemeenten Amsterdam op dit
punt zullen willen volgen. Het is
triest, vooral voor hen die over het
particularisme heen, de ontwikkeling
van een Nederlandse filmindustrie
zien als een groot geheel in het be
lang van ons bedrijf en als een we
zenlijke verrijking van het Neder
landse cultuurgoed.
„Wij vragen ons in gemoede af, of de mensen die in oprechtheid menen dat de
vermakelijSiheidsbelasting een plezierige belasting is, of zij het aandurven bij wijze van
proef de bioscopen! voor een jaar of vijf te sluiten en de andere vermakelijkheden erbij.
Wij zouden het niet voor onze verantwoording durven nemen, bevreesd als wij zijn voor
de gevolgen van kwaad tot erger.
En daarom vooral vragen wij ons af, of de wetgeving in deze niet ongemerkt verouderd
is en niet een positiever opzet behoeft om verantwoordelijke mensen in staat te stellen
te doen wat van de overheid verwacht wordt: vérstrekkende ontwikkeling in goede banen
leiden.
Dat de raad van Arnhem zich met deze en dergelijke problemen bezig houdt en naar
vermogen het zijne in positieve zin wil doen, is een verschijnsel, dat wij, met de
wethouder, toe kunnen juichen.
Betreuren kunnen wij het slechts dal indertijd juist een in wezen verouder
de belasting op cultuur en vermaak de gemeenten als een vet kluif je is toege
worpen. Geven zij er zich rekenschap van, dan kunnen zij slechts ontdekken, dat zij
nu met de gebakken peren zitten."
(De Arnhemse Courant d.d. 12 November 1954 naar
aanleiding van de vergadering van 8 November van de Arnhemse
gemeenteraad in zake de verlaging van de vermakelijkheids-
belasting.)