Filmweek Arnhem 1955 werp van de film, in, bij voorstanders van totalitaire systemen! Dit is een wit-zwart gedachte, Mijnheer de Voorzitter. Het is niet zo, dat, wanneer men een keuring niet toepast op grond van de door de Volks krant zo zeer begeerde „culturele waarden" er slechts de mogelijkheid overblijft van keuring naar onderwerp. Het heeft mij niet verbaasd, dat de Volkskrant, welke blijkbaar een „cultu rele" beoordeling voorstaat, geen delinitie hiervan aandurft. Naar mijn mening wordt de kwalificatie ex art. 1 gemaakt op grond van de vraag of de film wetenschappelijke of instructieve waarde heeft. Dit is de om schrijving, waartoe de deskundigen, die de Minister geadviseerd hebben t.a.v. het nieuwe Ontwerp Bioscoopwet, zijn geko men. In wezen is dit een omschrijving, die past bij het tegenwoordige systeem van de Rijksfilmkeuring. Men heeft zich verzet tegen aesthetische beoordeling van films, omdat de inzichten daarover zeer uiteen lopen en er grote verwarring zou ontstaan. Ten bewijze van het feit, dat de Rijks keuring zich niets gelegen laat liggen aan de oorspronkelijke letter van de wet, waar bij alleen op het onderwerp gelet zou wor den, doch uitsluitend zoekt naar het in structieve karakter, wil ik hier enige stuk ken uit keuringsrapporten voorlezen: ,Johny Belinda": „te betreuren valt, dat om deze reden de film aan de jeugd ont houden moet worden. „Johny Belinda" geeft namelijk een duidelijke demonstratie van de betekenis van onderricht aan doof stommen. Het is zeer geschikt om krachtig bij te dragen tot een betere psychologische instelling van het publiek jegens het doof stomme wezen en jegens de mens in de doofstomme. Om deze beide redenen heeft de Commissie „Johny Belinda" gekeurd volgens de normen van artikel 1, lid 2, 2de der Bioscoopwet". „Othello": „De Commissie was van me ning, dat de wijze, waarop in de film „Othello" gepoogd is het werk van Shake- speare te benaderen, aanbeveling verdient, waardoor deze film het praedicaat artikel 1 verdient". „Moulin Rouge": „de Commissie is van mening, dat de maker van deze film op hoogst serieuze wijze het leven van een wereldfiguur in de schilderkunst, zij het dan hier en daar lichtelijk geromantiseerd, heeft willen uitbeelden, en daarin op voor treffelijke wijze is geslaagd. Daarom is ze bereid artikel 1 toe te kennen." „De laatste dagen van Warschau": „Waar het streven naar een herenigd Europa niet alleen zijn bestaansgrond vindt in de materiële voordelen, maar ook in het motief, dat alle Europese krachten samen- gebundeld, zouden kunnen voorkomen, dat Europa opnieuw een tweede voorbeeld Warschau zou moeten ondergaan, moet deze film zeer zeker aan de jeugd van 14 tot 18 jaar, de komende generatie, niet worden onthouden. De Commissie verleende het praedicaat artikel 1, lid 2, sub 2 der Bioscoopwet". Wanneer ik het artikel van de Volks krant hier thans voor de laatste maal noem, doe ik dit, met als mijn oordeel uit te spreken, dat hier kennelijk bedoeld wordt, hangende de raadsvergaderingen te sugge reren, dat een gemeentelijk orgaan beter de taak van de Rijksfilmkeuring zou ver richten. Tegen een dergelijke ontwikkeling heb ik evenwel zeer vele bezwaren. In de eerste plaats wijs ik erop, dat nog steeds geldt de motivering tijdens het amende ment Colijn, waarbij het ontworpen art. 1, lid 2, werd gewijzigd: het ontworpen arti kel luidde: „openbare bioscoopvoorstellin gen, uitsluitend betreffende onderwerpen van wetenschap, handel of nijverheid, tel kens met verlof van of van wege de Burgemeester te geven". De voorstanders van het amendement achtten het gewenst door de Rijkscommis sie deze films te laten aanwijzen o m sterke variëring van plaat- selijke beoordeling te voor komen. In eerste instantie werd zelfs door de Wethouder van Financiën opge merkt, dat men in de Commissie van Bij stand ten volle overtuigd was, dat voor een gemeentelijke commissie geen plaats was (blz. 1425). Men rilt thans reeds, wanneer men de vele verscheidene mogelijke keu ringen optelt. Er is een Rijkskeuring op toelaatbaarheid, de mogelijkheid van on derscheidene locale en centraal gerichte nakeuringen op toelaatbaarheid, een meer centraal gerichte positieve keuring van de Katholieke Filmactie, men bezint zich op een Christelijke Filmactie en dan worden daarnaast nog een aantal locale positieve keuringen voorgesteldBovendien zou in stelling van een locale commissie in Am sterdam ongetwijfeld elders in het land worden opgevolgd. Voor plaatsen, die b.v. overwegend orthodox-protestants of katho liek zijn, zou door het werk van een locale commissie dergelijke filmvertoningen geac tiveerd worden, waardoor de minderheid de levensbeschouwingen van de meerder heid opgelepeld krijgt. Aan een dergelijke ontwikkeling wenst mijn fractie niet mee te werken." Aldus mr. De Wilde. Zo dacht ook de Raad er over toen hij met 27 tegen 17 stemmen het amendement inzake reductie voor artikel 1-films aan vaardde. Zoals in de vorige aflevering van dit Orgaan reeds werd medegedeeld, zal van 27 Juni tot en met 2 Juli 1955 te Arnhem een speciale Filmweek worden georganiseerd in het kader van het Holland Festival. Met dat doel is een afzonderlijke Stichting in het leven geroepen, genaamd „Filmweek Arnhem 1955", waarvan het algemeen bestuur gevormd wordt door de heren: W. Tak, Wethouder van Arnhem, voorzitter; J. G. J. Bosman, directeur van het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop- Bond, tweede voorzitter; P. Nassette, directeur van de Astra Film Maatschappij N.V., penningmeester; Dr. J. Hulsker, lid van het algemeen bestuur van het Holland Festival; J. Weening, vice-voorzitter van het Hoofdbe stuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; Ch. van Biene, directeur van de Astra Film Maatschappij N.V.; Dr. Ph. J. Idenburg, voorzitter van de Raad van Beheer van het Nederlands Filminstituut; D. Vriesman, bestuurs lid en J. de Vaal, directeur van de Stichting Nederlands Filmmuseum, alsmede J. Vet, directeur van de V.V.V. te Arnhem. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door de voorzitters en de penningmeester. Aan het bestuur is als secretaris toegevoegd Mr. J. den Daas van het bureau van het Holland Festival. De doelstelling der stichting is: het tot stand brengen van manifestaties op filmgebied in de ruimste zin des woords te Arnhem in 1955 en daarbij zonder winstbejag te streven naar bevordering en manifestering van de cul turele betekenis van de film. Wat het programma voor deze filmweek betreft, wordt er naar gestreefd om elke dag een grote première te brengen, waarbij het land van origine acte de présence zal geven. Zo mogelijk kan er dus een Engelse-, Franse-, Italiaanse-, Duitse-, en wellicht ook een Amerikaanse dag gehouden worden, terwijl vanzelfsprekend ook een Neder landse dag in dit programma niet mag ontbreken. Tevens wordt getracht gedurende deze week te Arnhem een tentoonstelling te doen organiseren door het Neder lands Filmmuseum in samenwerking met het Nederlands Filminstituut, waaruit, mede door het tonen van vroegere apparatuur en films, de ontwikkeling van het filmwezen kan blijken. Tijdens deze week zullen de hierbij betrokken instel lingen, de Nederlandsche Bioscoop-Bond, de Stichting Nederlands Filminstituut en ook de Stichting Film en Jeugd hun congres of jaarvergadering te Arnhem houden, terwijl verder getracht wordt de aspecten van Film en Jeugd, en van Film en Verenigingsleven in de activiteiten te betrekken. Het bestuur is van oordeel, dat de omstandigheden en voortekenen het vertrouwen wettigen, dat deze in ons land voor de eerste maal aldus opgezette omvangrijke mani festatie op filmgebied, op hoog niveau tot een gunstig resultaat gebracht kan worden.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 6