Ju zake:
I). J. WEKNER, eigenaar van het filmverhuurkantoor Royal Film,
kantoor houdende te Amstelveen, Ch. van Montperisierlaan 6,
eiser, contra
G. A. D. DAMHOF, eigenaar van liet laboratorium Regeneto-
Film, wonende te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan
het Lange Voorhout 64, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste KamerI van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden en donateurs
van de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request dd. 14 Januari 1955 een geschil contra
gedaagde heelt aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier ie zijn
ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op Woensdag, 2 Februari 1955 op hel Bondsbureau te
Amsterdam;
dat aldaar verschenen is de heer H. F. Hanekamp, gemach
tigde van eiser, alsmede gedaagde persoonlijk;
dat de heer Hanekamp namens eiser in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat eiser aan gedaagde opdracht heeft gegeven drie copieën
van de film „De witte droom" te reinigen en te. ontkabelen; dat
eiser daarbij de eis heeft gesteld, dat de copieën niet zouden
worden geëmulsionneerddat gedaagde aan deze eis niet heeft
voldaan: dat immers een der copieën ongetiteld was en na de
bewerking, welke gedaagde er op had toegepast, bedekt bleek te
zijn met een emulsie, waardoor zij niet meer betiteld kon worden:
dat eiser, die deze copie dringend nodig had, daardoor genood
zaakt was in allerijl een nieuwe copie te laten vervaardigen, waar
van zij de kosten raamt op circa en overwerkkosten voor
het betitelen dezer copie ad heeft moeten maken: dat eiser
gedaagde voor het gebeurde verantwoordelijk acht en derhalve
betaling van deze bedragen van gedaagde vordert;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat hij
vooraf een der copieën bij wijze van proef heeft behandeld en eerst
na verkregen goedkeuring van eiser de andere copieën heeft be
werkt; dat hem niet bekend was, dat een der drie copieën niet
was betiteld en dat het hem ook niet regardeert, of de opdracht
gever een copie al dan niet wil laten betitelendat hij de copieën
niet heeft geëmulsionneerd, maar heeft ontkabeld; dat deze laatste
bewerking bestaat uit het aanbrengen van een bepaalde stof op de
copie, waardoor de kabels dichttrekken; dat er bij dit procédé dus
wel een deklaag op de film wordt gelegd, maar dat deze laag van
een andere samenstelling is dan die. welke gebruikt wordt voor
het emulsionneren of coaten; dat gedaagde, indien eiser hem had
verteld, dat een der copieën nog betiteld moest worden, zeker
gewaarschuwd zou hebben, dat het indrukken van titels na het
ontkabelen niet meer mogelijk zou zijn: dat eiser hem echter dien
aangaande niets heeft medegedeeld; dat gedaagde dan ook elke
aansprakelijkheid voor het gebeurde van de hand wijst;
dat de heer Hanekamp namens eiser verder in hoofdzaak heeft
verklaard, dat gedaagde verplicht was alvorens met de bewerking
van de niet-betitelde copie te beginner eiser te waarschuwen, dat
het indrukken van titels na de ontkabeling niet meer mogelijk zon
zijn: dat gedaagde zich niet gehouden heeft aan eisers instructie
om de copie te reinigen zonder haar te emulsionneren, aangezien
de door gedaagde op de film gebrachte deklaag, naai uit een
verklaring van de deskundige, de firma Trio Film blijkt, gelijk staat
met een emulsielaag;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heelt aangevoerd, dat het
eiser uit de proef met de eerste copie bekend was, dat de bewer
king van het ontkabelen bestaat uit het opbrengen van een laagje
van een bijzondere stof, waardoor de kabels dichttrekken en dat
dit laagje weliswaar niet dezelfde samenstelling heeft als gebruikt
wordt voor het emulsionneren, maar niettemin de film in haar
geheel afdekt; dat eiser eerst daarna opdracht voor de bewerking
van de beide andere copieën heeft gegeven zonder iets over het aan
gedaagde niet bekende feit, dat een der copieën nog betiteld moest
worden, te vermelden; dat overigens betiteling van de copie in
kwestie bij voorbaat onmogelijk was gemaakt, omdat deze copie
reeds vroeger in Duitsland was „geschichtet":
dat eiser nog verklaard heeft zijn vordering aldus te wijzigen,
dat hij vordert, dat gedaagde hem de kosten, nader op te maken
bij staat, betaalt
dat gedaagde verklaard heeft tegen de wijziging van de formu
lering van de vordering geen bezwaar te maken, echter met hand
having van al zijn bezwaren tegen die vordering:
dat de Commissie na keunis te hebben genomen van de door
eiser overgelegde prijscourant van gedaagde een nader verhoor
van partijen heeft nodig geoordeeld en partijen heeft opgeroepen
tot haar zitting op Maandag, 14 Februari 1955. gehouden in een
der zalen van Hotel Kransnapolsky te Amsterdam:
dat aldaar verschenen zijn H. F. Hanekamp, gemachtigde van
eiser, alsmede gedaagde persoonlijk;
dat de Voorzitter der Commisie, de heer C. van Willigen,
heeft medegedeeld, dat de Commissie in de prijscourant van ge
daagde, overgelegd door eiser, heeft gelezen, dat er bij het regene
reren verschil in behandeling bestaat tussen ongetitelde of alleen
van fotografische voettitels voorziene copieën en copieën met mecha
nisch aangebrachte voettitels; dat daarbij is vermeld, dat de laatst
bedoelde copieën uitsluitend aan de gladde zijde worden behan
deld: dat de Commissie wenst te weten, of de copieën van de film
„De uitte droom" aan één of aan beide zijden zijn bewerkt;
dat gedaagde hierop in hoofdzaak geantwoord heeft, dat de
drie copieën aan beide zijden zijn gereinigd en geregenereerd; dat
eiser een verouderde prijscourant heeft overgelegd: dat gedaagde in
staat is ook copieën, met mechanisch aangebrachte titels te regene
reren, al heeft de kwaliteit van de titel er iets onder te lijden;
dat de heer Hanekamp namens eiser nog in hoofdzaak geant
woord heeft, dat hem door deskundigen de verzekering is gegeven,
dat de Duitse films tijdens de oorlog niet „geschichtet" werden:
dat dit dus ook niet met de copieën van „De witte droom" het
geval kan zijn geweest;
OVERWEGENDE:
dat eiser lid en gedaagde donateur van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond is en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel
1 van het Arbitragereglement van die Bond alle geschillen lussen
leden en donateurs met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat
Arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond:
dat eiser erkend heeft, dat hij gedaagde bij het verstrekken van
de opdracht om de drie copieën van de film „De witte droom" te
bewerken niet gewaarschuwd heeft, dat een van deze copieën nog
betiteld moest worden;
dat eiser de gelegenheid heeft gehad de bewerking van de eerste
copie te beoordelen en eerst daarna opdracht voor het toepassen
van dezelfde bewerking op de beide andere copieën aan gedaagde
heeft gegeven
dat derhalve de vraag, of het procédé toegepast voor het zoge
naamde ontkabelen al dan niet identiek is met emulsionneren, niet
meer van belang is, omdat eiser met het toegepaste procédé accoord
is gegaan
dat hieruit volgt, dat gedaagde niet aansprakelijk geacht kan
woiden voor de kosten, welke eiser heeft gemaakt om de onbruik
baar geworden derde copie der onderhavige film door een nieuwe
te vervangen
dat het weliswaar tot de goede service van een bedrijf als dat
van gedaagde geacht moet worden te behoren om cliënten te waar
schuwen voor mogelijke nadelen, welke aan de uitvoering van een
opdracht verbonden zijn zoals in het onderhavig geval de onmo
gelijkheid om de bewerkte copie van indruktitels te voorzien
maar dat dit gebrek aan service niet de verantwoordelijkheid voor
het gebeurde insluit;
dat derhalve aan eiser zijn vordering als zijnde ongegrond moet
worden ontzegd met zijn veroordeling in de kosten van het geschil,
die op ƒ50.zijn vastgesteld;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BIJLLIJK-
HEID:
ONTZEGT aan eiser zijn vordering;
VEROORDEELT hem in de geschilkosten bedragende ƒ50,
(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op 28 Maart 1955.
26