Film en bioscoop in het leven van onze kinderen Er i.s heel wat voor nodig om een projectiedoek van 8 x 14 meter op 3 meter boven de grond te construeren De tweede voorstelling vond Zaterdagavond plaats voor een menigte van naar schatting ruim tienduizend mensen. Ook nu liet het weer niets te wensen over. Begonnen werd met de Polygoon-Profilti-reportage van de opening der Filmweek. Uit de reacties bleek, dat de Arnhemse bur gerij met hard en ziel aan de Filmweek deelnam. Daarna volgde de tekenfilm „Crazy mixed up pup" van UniversaI International Films Nederland N.V. Het was een bijzon dere sensatie de lachsalvo's van een menigte van tiendui zend mensen te horen. De verwachting, dat een documentaire van allure ook een groot publiek kan boeien, werd niet beschaamd, want Haanstra's „De Verkenningsboring" bleek de toeschou wers in ademloze stilte volledig gegrepen te hebben, het geen zich bij het eind in een daverend applaus ontlaadde. Ook Geesink's „A dream comes true" oogstte grote waar dering. De voorstelling werd besloten met een Laurel- Hardy-filmpje uit de oude doos, namelijk „The laughing cravy" van Express Film, hetgeen toch zeker in een week, waarin het zestig jarig bestaan der cinematografie werd herdacht, op zijn plaats was. Dat was naar de lachsalvo's te horen zeker ook de opvalling van de toeschouwers op de Grote Markt. De Burgemeester en Wethouder Tak hebben uiting ge geven van hun grote waardering, zowel voor de kwali teiten van de technische verzorging als voor de samen stelling van het programma. 30 Over dit thema had onder onverwacht grote belang stelling -- er waren circa 300 bezoekers -- op Woens dag 29 Juni in Sonsbeek de conferentie van het Instituut Film en Jeugd plaats, een bijeenkomst welke in het kader van de ..Filmweek Arnhem 1955" werd gehouden. Aan de uitnodiging van het Instituut had ditmaal onder andere een groot aantal vertegenwoordigers van gemeen tebesturen gevolg gegeven, terwijl ook tal van figuren uit hel filmbedrijf waaronder de heren M. P. M. Vermin, Voorzitter, Joh. Miedema, Secretaris van het Hoofdbe stuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en J. G. J. Bosman, Directeur dezer organisatie, de bijeenkomst bij woonden. In zijn openingswoord vestigde de Voorzitter, de heer J. Pront, in hel bijzonder de aandacht op de ontwikke lingen in internationaal verband, waarbij zowel het film bedrijf, Unesco als werkers op het terrein van film en jeugd betrokken zijn en welke dit najaar zullen leiden tot het tot stand komen van een internationaal centrum voor de kinderfilm op initiatief van Unesco. Spreker releveerde, dat de strijd van het Insti tuut tegen minderwaardig materiaal, dat vooral in clubs en verenigingen wordt vertoond, reeds tot successen heeft geleid mede door actieve steun van een aantal verhuur ders en deed mededeling van het tot stand komen van een Contact-comité van organen, die plaatselijk zich bezig houden met kinderfilmvoorstellingen. Over de noodzaak ener Nederlandse kinderfilmproduc tie sprekend stelde hij, dat, waar de goede kinderfilm veelal een semi-documentaire is en kan zijn, hier een weinig kostbare brug kan liggen voor onze in documen taires bekwame filmers naar de door anderen zozeer be geerde Nederlandse speelfilm. De waardering voor streven en werkzaamheden van het Instituut Film en Jeugd, aldus besloot spreker, komt onder andere tot uitdrukking in de groeiende sleun van diverse Departementen en van een aanzienlijk aantal besturen van grotere gemeenten in alle delen van het land. De heer H. van der Vlist, wethouder van de gemeente Utrecht en voorzitter van de Stichting Jeugdfilm aldaar, behandelde vervolgens de vraag: „Moeten kinderen naar de film?" door er allereerst op te wijzen, dat liet feit dat deze vraag ge steld wordt aantoont, dat dit niet vanzelfsprekend is on danks de realiteit dat veel kinderen min of meer regel matig de b i o s c o o p bezoeken. Doordat „film" en „bio scoop" vooralsnog niet vereenzelvigd worden, is het aan tal f i 1 m -bezoekende kinderen nog groter. Er zijn ver schillende houdingen van volwassenen tegenover de vraag waar te nemen: Zij die geen bezwaar hebben tegen film bezoek door kinderen builen de bioscooptheaters; zij die alléén geen bezwaar hebben tegen filmvertoning in scholen of op kinderfeestjes of in jeugdorganisaties. Men herkent hierin tegenzin tegen het bioscooptheater en over dreven vertrouwen in vertoningen daarbuiten. Nog altijd schijnt het feit na te werken dat de bioscoop aanvankelijk een kermisvermaak was. Om aan te tonen, dat een betere benadering eis is. komt spreker aan de hand van een uitvoerige behandeling van het verschijnsel film in de hedendaagse samenleving tot de conclusie, dat men dient na te gaan op welke wijze het kind met de film in aanraking komt. Hij somt daarvoor op: via de school; thuis niet alleen door feestjes, maar ook door gesprek ken der ouderen en door de kranten de straat de reclame der theaters; in de bioscopen in velerlei variatie. In enigerlei vorm komt vrijwel elk kind met film en bioscoop in aanraking. Een tegenwicht tegen het voor beeld van kinderen wier ouders onverschillig zijn op kinderen uit andere milieu's bestaat vrijwel niet; immers afwijzing en beknotting prikkelt tot ontkomen. Spreker meent in dit verband te moeten wijzen op de kloof tussen kind en onderwijzer; doordat onderwijzers geen belang stelling voor de film hebben blijft een gelegenheid on benut om van de kant van de school uit op dit punt leiding te geven. Behalve de wijze waarop het kind met de film in aan raking komt is er nog de wijze waarop het de vertoningen ondergaat. Daaromtrent weet men te weinig ofschoon on derzoekingen bijvoorbeeld ten aanzien van de relatie tot jeugdcriminaliteit wijzen on een uiterst gering ver band als men in aanmerking neemt het grote aantal films met misdaad of misdadigers in het middelpunt. Aan de hand van de psychologische structuur van het kind en zijn gevoeligheid wijst spreker op een aantal elementen in het bezoek van kinderen aan de bioscopen, die zorg wekken, omdat zij in de harmonieuze ontwikkeling kunnen rem men, verbuigen of schaden. Daarom behoren de films die aan kinderen vertoond worden voor kinderen geschikt te zijn onder andere wat de geschiedenis, de romantiek, het tempo, de teksten aangaat. Onopvallende paedagogische elementen zijn wenselijk evenals een korte toelichting vooraf. De vraag „moeten (in de betekenis van „mogen") kinderen naar de film"? zal zolang het niet alleen gaat om speciaal voor de jeugd vervaardigd filmmateriaal on beantwoord moeten blijven. Vraagt men spreker ..Kun nen kinderen naar de bioscoop?" dan zou hij moeten zeggen: zoals zij nu gaan nauwelijks. De ontwikkeling is echter in gang waardoor spreker hoopt spoedig een positiever beantwoording mogelijk zal zijn. Als tweede inleider gaf de heer W. J. Veer, directeur van het Nederlandse Centrum voor Onderwijs, Opvoeding te Amsterdam een gedetailleerde kijk op de wijze waarop in gemeenten door theaters en organisaties teza men lot regelmatige kinderfilmvoorstellingen kan worden gekomen. Spreker vestigde daarbij de aandacht op het feit hoe allengs van theaterzij de niet meer de voorstellingen door organisaties wordt beschouwd als het betreden van ver boden terrein door onbevoegden en hoe van de zijde der organisaties de beschouwingswijze van de bioscoop mensen zich in gunstige zin bezig is te wijzigen. Zo wordt de bodem rijp voor een samenwerking ten behoeve van jeugdfilmvoorstellingen door theaters en organisaties het onderwerp dat spreker hier te behandelen heeft. Uitvoerig stond spreker stil bij de punten, die in het oog gevat moeten worden om plaatselijke jeugd- lilmorganen tot stand te brengen om vervolgens een schema met betrekking tot voorstellingen voor de jeugd te behandelen waarbij de frequentie, de zalen, de exploi tatie, de financiering en de propaganda aan de orde kwa men. Met betrekking tot de selectie der te vertonen pro gramma's refereerde spreker aan het Beoordelings Orgaan voor Kinderfilms van het Instituut Film en Jeugd, doch adviseerde toch ook nog zelf vooraf het programma te zien. Nadat vervolgens de voorstellingen zelf: de indeling en de duur van het programma, de ordemaatregelen, de leiding door spreker onder ogen waren gezien, kwam hij tot het doel der vertoningen, waarbij hij als doel aangaf: het geven van verantwoorde ontspanning, het aankweken van een oordeel en het ontwikkelen van een eigen smaak. Spreker eindigde met de verwachting uit te spreken, dat men in vele plaatsen door samenwerking van gemeente bestuur, filmbedrijf en organisaties tot regelmatige, ver antwoorde jeugdvoorstellingen zal komen. Op beide inleidingen volgden geanimeerde discussies, waaruit bleek hoezeer de behandelde materie in de be langstelling van velen is gekomen. De Voorzitter, de heer J. Pront, meende in zijn slot woord te kunnen vaststellen dat deze dag een mijlpaal zal zijn in ontwikkeling, die in Nederland door zijn Instituut wordt gestimuleerd en bevorderd ten behoeve van de jeugd en de film. Hij bracht tenslotte dank aan de Stich ting Filmweek Arnhem voor haar bijdrage tot deze ge beurtenis. Tezamen met de bezoekers van een eveneens vanwege hel Instituut uitgeschreven en door ca 150 Arnhemse leer krachten bezochte bijeenkomst in Musis Sacrum waar Ds D. Veldkamp uit Den Haag sprak over „Kinderen en Ontspanningsfilms". werd na afloop de première bijge woond van de kinderfilm „De Avonturen van Sjoek en Sjek" in het Palace Theater. 81

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 31