Tallozen wensten na cle vertoning van „La strada" de kleine
Giulietta Masina geluk. V.l.n.r. de heren: H. Dutillieu uit Brussel.
A. L. Kemps en WK. G. van Royen, Penningmeester van de
Nederlandsche Bioseoop-Bond
met fragmenten
uit de film „Mi-
chel Angelo" en
uit „Zeg, luister
eens even". In het
eerste fragment
zag men hoe men
door het medium
film het hoogste
kunstgenot kan
smaken; heelden
van Miehel An
gelo werden door
de camera als
het ware tot leven
gewekt. Door hel
fragment, van do
laatstgenoemde
film werd aange
toond hoe een
zuivere amuse-
mentsfilm toch
culturele en ar
tistieke waarde
kan hebben.
ondanks de bekende moeilijkheden van de
te lange hoofdfilms, haar plaats op de
programma's laat behouden.
Ik kom tot het slot en wil de boven
ontwikkelde gedachten nog eens in een
tiental stellingen samenvatten.
1.
Bioscoop en vermaak zijn niet
niem.
syno-
ullui
zijn echter ook
I.
Bioscoop en
niet synoniem.
Voor zover bioscoop en vermaak wèl
samenvallen - - en dit is voor een
groot deel sluit dit culturele bete
kenis niet uit.
Culturele waarden vindt men in alle
onderdelen van de bioscoopprogram
ma's, dus zowel in journaal en korte
film^. als in de hoofdfilms.
Verstrekking van het culturele element
in al de programmaonderdelen is
dringend gewenst.
Met kracht moet er naar gestreefd
worden dat een van de belangrijkste
dragers van culturele waarden: de
korte film, niet van de bioscooppro
gramma's verdwijnt.
Het is uit cultureel oogpunt belang
rijk dat de hoofdfilms zich met typisch
culturele onderwerpen bezighouden,
zoals goede toneelstukken, novellen en
romans, de levens van grote geleerden
of kunstenaars, enz.
De culturele betekenis van een hoofd
film is echter niet recht evenredig met
de culturele waarde van het onder
werp, maar hangt af van de aestheti-
sche kwaliteiten van de verfilming.
Filmische waarden zijn op zichzélf cul
turele waaiden; deze filmische waar
den kunnen evengoed aanwezig zijn
bij een vermaaksfilm als bij een film
met een cultureel onderwerp.
De voornaamste betekenis van de bio
scoop is, dat zij het publiek vertrouwd
gemaakt heeft met een uitdrukkings
middel, dat het leven laat zien en on
dergaan op een geheel nieuwe wijze."
Na deze voordracht gaf Dr. Hulsker een
aardige illustratie van het cultureel genot,
dat men in de bioscoopzaal kan smaken
De sociale betekenis
van de bioscoop
De tweede inleider was de heer H. Wie-
lek, ('hef van de Culturele Afdeling van
de Gemeentelijke Dienst voor Sociale
Zaken te Amsterdam, die een boeiend
referaat hield over „De sociale betekenis
van de bioscoop".
Raak en kort schilderde de heer Wielek
aan de hand van enige citaten hoe belang
rijke critici na de eerste wereldoorlog
dus na een kwart eeuw „film" de bio-
schoop qualifieeerden:
Georges Duhamel: ,,De bioscoop is de
afgrond der vergetelheid".
A, B. Klerekoper (in „Het Volk") van
1923: „De bioscoop in de volkskunst
is een snorrend en snorkend monster, kla
tergoud en doodslag van buiten, en te stom
om een bek los te. doen van binnen. Wal
de aardappel en de margarine zijn voor het
lijf van Jan Proleet, dat is de bioscoop
voor zijn geest".
De bioscoop, het schimmenspel van de
vlakte, is de proletarische kunsthal van
sjacherzieke samenleving.
Voor het spul beginnen kan, moet het eerst
donker worden in de zaal. Dat is het sym
bool. Vóór het „volksvermaak" aanvangt,
gaat eerst het licht uit(dus film en
bioscoop: één pot nat!)
Maar in 1927: In een oproep van de
toen opgerichte A'damse „filmliga":
8.
9.
I o
„Film en bioscoop zijn
in dit stadium eikaars
natuurlijke vijanden".
En weer na de twee
de wereldoorlog:
Manvell: „De bioscoop
is zo zeer een deel van
het sociale leven gewor
den, dat mannen, vrou
wen en kinderen er heen
gaan zonder er bij stil
te staan of zij zich inder
daad zullen vermaken.
Films zijn als maaltijden:
af en toe krijg je een
goeie maar je moet toch
geregeld blijven eten".
Buile
I )r. Kern uil
Uil een Engelse enquête van 1946 bleek
dat
43 gaan
1) naar „de bioscoop"
2) vragen zich dan pas al „welke
film draait er?"
23 gaan steeds naar dezelfde bioscoop,
onverschillig welke film vertoond
wordt.
19 c/c gaan weliswaar naar een bepaalde
film, maar alleen wanneer zij in
een bioscoop in de nabijheid van
de eigen woning wordt vertoond.
1(1%: bezoeken steeds dezelfde bio
scoop (maar alleen voor een film,
welke hen aanstaat).
In 1955 is er een uitspraak van Karl
Bednarik, (in „De jonge, arbeider van deze
lijd" een nieuw type):
„Geen bewering is onhoudbaarder dan
die dat de film de jeugd bederft, veeleer
bederft de jeugd de film; de arbeiders
jeugd levert tegenwoordig het grootste ge
deelte van de bioscoopbezoekers".
Ook in Nederland zijn de meeste biosco
pen in arbeidersplaatsen!
Voorbeelden uit de. praktijk: in Val
k e n s w a a i' d moest men teveel verma-
kelijkheidsbelasting op bioscoop betalen,
zodat de bioscopen tijdelijk gesloten wer
den. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in
1950 kreeg die partij de overhand, die er
voor zorgde, dat de vermakelijkheidsbelas-
ting verlaagd werd, en de bioscopen weer
open konden gaan.
In 1953 in Hoensbroek iets dergelijks,
toen daar de vennakelijkheidsbelasting op
dr bioscoop te hoog werd en bioscopen
dicht gingen, trokken de arbeiders naar
Heerlen. De winkeliers van Hoensbroek
zonden een deputatie naar de gemeente van
Hoensbroek, om opening van de bioscoop
te bewerkstelligen, want bij bioscoopbezoek
voeren ook zij wel.
Ander voorbeeld: toen men Amsterdamse
ouvreuses vroeg, wat zij in hun vrije tijd
deden, was het eenstemmig antwoord: „dan
gaan we naar de bioscoop".
De oorzaken van het succes van de bio
scopen en de films die in een ander, luxe
milieu spelen zijn
De gewone man hunkert naar het
avontuur: in de Middeleeuwen vond hij
zijn vertier in de kroegen en bij de terecht
stellingen, vooral het kermisvermaak had
toen de grootste betekenis voor hem. In
nlundsc bezoekers waren zeer geïnteresseerd.
Zririe/i in qespreh met de lieer Villa uil Rome.