De Internationale Unie van Bioscoopexploitanten, welhe te Rome in algemene vergadering bijeenkwam, werd door de President van de Italiaanse Republiek. Z, E. Dr. G. Gronclli. op het Quirinaal ontvangen. Rechts vande President (xj de lieren j. G. Bosman. Directeur, en M. P. M, Vermin. Voorzitter van de Nederlandse Bioscoop-Bond, stand zonder dat deze transformatie van de gewone tot de buitengewone, de aesthe- tische werkelijkheid zich heeft voltrokken. De literatuur nu is van nature het grond gebied van deze laatste werkelijkheid, dat van de subjectiviteit, van de verbeelding welke zich souverein verlichamelijkt in de materie van de eerste, de natuurlijke, alle daagse werkelijkheid. Deze is dan geadop teerd en van wezen veranderd. De kunst heeft de werkelijkheid uitgedrukt door er zich van te bevrijden. Of er nu sprake is van een vers, een drama, of van epiek, bijvoorbeeld een roman: het thema, de verhaalgang, blijft altijd gebonden aan de subjectiviteit van de auteur in zijn vormspraak. Alleen in de uiterlijke objectiviteit, in de afstand tussen de inwendige en uitwendige werke lijkheid, in het mengen van gevoelselemen ten in het verhaal, kunnen er accent- en graadverschillen zijn, zoals bijvoorbeeld in het onderscheid tussen roman en lyrisch vers. Maar dit onderscheid ligt niet in het essentiële, in de zuiver persoonlijke, sub jectieve vormgeving, maar enkel in een plus of min van afstand tot het object, van meer of minder vereenzelviging of reserve. Geheel anders, namelijk diametraal, staat het naar sprekers mening met de film kunst. Ook hier heeft men met dezelfde grondelementen, dezelfde twee werkelijk heden te maken. En wanneer men nu het filmthema, deze Aladdin met de wonder- lamp, op weg stuurt om dezelfde weg van verbeelding naar werkelijkheid als in de literatuur af te leggen en alle schakels van het klassieke proces van idee tot scenario en tot draaiboek lijken wonderwel in elkaar te grijpen dan stuit het tel kens weer op die laatste onneembare bar rière: de camera, de barrière van de wer kelijkheid, die niet mee doet aan de trans formatie van uiterlijke werkelijkheid tot innerlijke realiteit. De literatuur kent deze barrière niet, de filmkunst niet anders: dat is haar beperktheid, maar ook haar eigen opdracht, haar uitverkiezing. De film is door het medium van de camera, gebonden aan de uitwendige, zichtbare werkelijkheid. Deze werkelijkheid is in feite haar uit gangspunt en enige materie. Transformatie als in de literatuur is onmogelijk. Terwijl deze laatste het subjectieve objectiveert, moet de filmkunst het objectieve subjec- tiveren, dat wil zeggen binnen het onher roepelijk besloten verband der zichtbare realiteit. Voor de filmmakers is alles, let terlijk alles, tot de filmsterren toe, mate riaal van de werkelijkheid. De camera registreert gevoelig maar onverbiddelijk, ze verzamelt slechts en draagt aan. De montage, de vormgeving van het filmverhaal, moet de volmaakte illusie der werkelijkheid scheppen. Het geldt hier niet de transformatie van de aangedragen werkelijkheid, zoals in de literatuur, maar wèl het zinvol maken dier werkelijk heid, wat de artistieke voleinding en be kroning van het verhaal is. Al het objec tieve werkmateriaal, met eindeloos geduld geobserveerd en gedocumenteerd door de onpersoonlijke camera, wordt in de mon tage tot een stromend geheel verwerkt, wordt een persoonlijk werkstuk. De bar rière van de werkelijkheid wordt door broken De objectieve wereld heeft ten laatste de weg naar het subjectieve, de persoonlijke verbeelding gevonden zonder welke een kunstwerk niet tot stand kan komen. Er zijn verdere verschillen. De film heeft te maken met een massale volkswil, een autoritaire collectiviteit, en ontleent daar aan voor een belangrijk deel haar existen tie, ook haar artistieke existentie. De schrijver daarentegen kiest zijn thema, zijn vorm, zijn boodschap, ja zelfs zijn publiek. De film collectiveert bijna noodzakelijk haar thema, omdat zij zelf wordt gecollec- tiveerd door haar publiek. Ze maakt alle dingen collectief tot de diepste waarden der mensheid toe. Ergens is er een ge meengoed der mensheid, dat de film heeft te respecteren, omdat zij dit commercieel moet exploiteren. Zij heeft iets van een universeel geweten te ontzien, een primi tief maar elementair begrip van goed en kwaad, zonder hetwelk het eenvoudigste drama geen lucht krijgt om te ademen. Ze moet compassie hebben met dat heir- Ieger van verkleumde platte neusjes tegen de lichte winkelramen, de eeuwige geluks- honger der mensheid, de behoefte aan een happy end, een beetje radicaal droomge- luk. Dit is waarlijk niet om te lachen of te spotten. Het publiek-geweten en de universeel-menselijke gelukshonger zijn in de film sterker determinanten dan in de literatuur. Deze kan veel meer ontdekken en experimenteren dan de film, die de smaak van het grote publiek heeft te ont zien en te registreren. Als men de film volgens de klassieke categorieën van de literatuur zou willen classificeren, valt zij ongetwijfeld onder de epiek, de meest objectief geachte vorm der letterkunde. Intussen brengt de film aan grondstof en werkmogelijkheden voor het verwezenlijken dier objectiviteit heel wat méér mee dan de literatuur. De tekenfilm buiten beschouwing gelaten, stempelt het gebonden-zijn van de film aan de realiteit met haar inspelen op de collectiviteit haar tot epiek, veel sterker dan de literatuur. In de letteren kan zich óók in de epiek de auteur niet uitschakelen om het sim pele feit, dat de literatuur het adjectief niet kan uitschakelen. Het adjectief be schrijft en vervult aldus zijn epische func tie, maar het doet méér: het bewondert en verwerpt, beoordeelt en veroordeelt, het is, kortom, geladen met sentiment en ge- voelsaccent, het verraadt onafgebroken de aanwezigheid van de auteur. Het adjectief is als het ware de vlezigheid, de natuur lijke vleeskleur van de literatuur. De we zenlijke epiek daarentegen is een privé- aangelegenheid voor zelfstandige naam woorden en werkwoorden. De film kent alleen figuren en handelingen, dat wil zeggen zelfstandige naamwoorden en werk woorden, feiten in beweging, maar geen adjectieven, die immers subjectieve beoor delingen zijn. Een ander verschilpunt is, dat de film in feite de monoloog niet kent, die in de literatuur als orgaan van de persoon lijk-aanwezige auteur een zo belangrijke rol speelt. De film is een dialoog van de camera met de zichtbare wereld. Zoals de film stellig de literatuur, in roman of drama heeft beïnvloed, zo be- invloed omgekeerd de literatuur de film. Er is een streven bemerkbaar in de latere ontwikkeling van de film om typisch lite raire elementen in zich op te nemen en de lyrische monoloogvorm toe te voegen aan de van nature epische vorm van de film: de binnengedachte der figuren, de ver- haler, de kroniekstijl, de „song" het zijn in wezen pogingen om het zuiver literaire element van zelfreflectie in de handeling ook aan de film te verbinden. Aan het slot van zijn referaat ver klaarde de heer Verhoeven niet te durven stellen, dat al deze symptomen deviaties van het zuivere filmthema naar het lite raire thema zijn. De wereld van de zui vere epiek, ongetwijfeld de eigenste en schoonste voor de film, is hard en een zaam, en vraagt misschien te veel génie om ze waardig te kunnen bewonen. Het 22

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 23