Ten eersteGeleidel ij kheid dei- overgangen. De aaneenvoeging van een aantal beelden van uiteenlopende vorm en inhoud kan in bepaalde gevallen onaan gename (visuele) „schokken" bij de toe schouwer teweegbrengen, indien de over gangen van beeld naar beeld niet zo ge kozen zijn, dat de objectieve en subjec tieve bewegingen van elk beeld gelei- d e 1 ij k in elkaar overgaan. In het alge meen kan men zeggen, dat iedere beeld overgang moet worden verwacht of ten minste gemotiveerd. Hiertoe dienen allerlei montagewetten te worden nageleefd. Ten tweede: De „logica van het beeld"' (de „economische" functie) eist, dat de compositie van het ene beeld op het an dere wordt afgestemd. Ten derde: Door zijn subjectief meebe wegen met het beeldrhythme wordt de toeschouwer ten nauwste betrokken bij het filmverhaal; het doet hem partij kiezen en kan hem zelfs volledig met een der per sonen in het beeld identificeren. De toe schouwer bevindt zich dan „virtueel" in de wereld van het beeld, zoals iemand, die voor een spiegel staat zich in de ruimte van het spiegelbeeld kan bevinden. De spanning welke de toeschouwer ondergaat ligt in de rhythmische afwisseling van de objectieve en meer of minder subjectieve beweging. Hij ervaart tempo, duur en rich ting van de opeenvolgende bewegingen als een eigen tempo, duur en richting, en langs deze weg worden de gevoelens welke de film wil vertolken, op de toeschouwer overgebracht. Tot slot illustreerde spreker zijn boeien de voordracht met een aantal lichtbeelden van schilderijen en fragmenten uit de films „The fallen idol" en „Naked City". Muziek als filmaesthetisch element Als laatste inleider van de tweede studie dag sprak de componist Max Vrede n- b u r g over het onderwerp „M u z i e k als filmaesthetisch elemen t." De heer Vredenburg begon zijn lezing met een even kernachtige als duidelijke uitspraak: Filmmuziek is geen concertmuziek, hierbij citerende de woorden van een der meest begaafde film componisten welke Frankrijk ooit gehad heeft, de helaas in Juni 1940 op het slag veld voor zijn vaderland gevallen Maurice Jaubert: „Nous ne venons pas au cinéma pour entendre de la musique. Nous ne lui demandons pas d'expliquer les images, mais de leur ajouter une résonance de nature spécifiquement dissemblable." Deze pessimistische verklaring heeft de kunste naar Jaubert zelf ontzenuwd met zijn voortreffelijke partituren bij de film „14 Juillet", „Carnet de bal" en „Quai des brumes". Aan het uitgangspunt, dat het publiek niet naar de bioscoop gaat om muziek te horen, valt niet te tornen. Immers de ge middelde filmmuziek mag niet te opdrin gerig zijn en nooit een beletsel vormen bij het volgen van de film. Filmmuziek is een hulpmiddel, dat in dosering kan variëren van flitsen onopvallende achtergrondmu ziek tot een leidraad bij een musical comedy. Tegenover het citaat van Jaubert staat een uitspraak van een leerling van Ravel, Roland Manuel: „Ie róle de la musique au cinéma est de maintenir Ie continu au coeur du successif". Een axioma is en blijft, dat er naar de concertzaal wordt gegaan om te luiste- r e n, naar de bioscoop om te k ij k e n. Men zou er schertsend aan toe kunnen voegen: bij een concert kijkt men graag naar de uitvoerenden, bij een film luistert men meestal zonder het zich bewust te worden naar de muziek, terwijl het vel schil is, dat men, wanneer men intens van een concert geniet, de ogen even sluit, maar dat men in de bioscoop zelden ie mand zal vinden, die niet naar het doek kijkt, om slechts van de muziek te genie ten! Gebrek aan tijd noopte de spreker zich uitsluitend te bepalen tot de muziek ge componeerd bij documentaire s, niet bij muziek gemaakt voor speelfilms. Van belang is de muziek voor de titels, welke dienen moet als werkelijke inleiding, als „visitekaart". Er zijn films, waar een muzikaal motief binding kan geven, of door zijn terugkeer een enigszins losse visuele structuur hechter kan maken, of de spanning vergroten. Ter verduidelijking liet de heer Vreden burg een fragment zien uit de film „Wal vis in zicht", waar het jachtsignaal de harpoenering der walvissen aankondigt. Ook het onderbreken van de muziek, het „op adem komen" van een melodie of van een rhythme vormt een niet te onder schatten factor. Het omgekeerde, het plot seling invallen van de muziek bij een ge sproken tekst, komt eveneens voor. Dit vindt men onder meer geïllustreerd in de documentaire „Henry Mooie", als men de beeldhouwer in zijn atelier bezig ziet een paar schetsen te maken voor zijn beelden en opeens de inspiratie komt, aangekon digd door enkele tonen muziek. Max de Haas nam voor zijn documen taire „Maskerage" de zogenaamde musique concrete te baat met uitsluiting van het gesproken commentaar. Vooral in Frank rijk doet men veel aan dit soort muziek, dat geen bepaalde melodie vormend, dooi de „kleurwaarde" der klanken op zichzelf, aan het beeld een bepaalde gevoelswaarde geeft. Zo wordt in de film „Leonardo da Vinci" bij de tekeningen van de Italiaan eerst gesproken, terwijl vervolgens de lijnen der composities van bijvoorbeeld paarden of strijdscènes met deze „concrete muziek" worden verlevendigd. Er zijn boeiende Canadese documentai res, geïnspireerd onder andere op folklore, bijvoorbeeld op volksliedjes. Een enkele kunstenaar, zoals Norman McLaren, houdt er een geheel eigen methode op na en tekent soms zelf op de geluidsband wat bij de projectie tot geluid of muziek wordt. Van veel belang oordeelde de spreker de samenwerking tussen filmer en componist. Hoe eerder deze begint, des te groter is de kans, dat het eindresultaat goed wordt. Evenals het af te keuren is dat de pro ducent of de regisseur zich niets aan de filmmuziek gelegen laat liggen, zo is het verkeerd wanneer de componist niet „film- minded" is. Deze moet van het onderwerp houden, waarvoor hij gevraagd is film muziek te schrijven. Een helaas al te vaak geconstateerd feit is, dat men eerst wan neer de film in het stadium van de werk- copie verkeert, de componist er bij haalt. Deze moet dan onder pressie werken, om dat de hem toegestane tijd meestal veel te kort is. Wanneer de producent van de muziek niet méér verlangt dan dat deze „gaten in de film vult", is het een kwes tie van toeval of de muziek ook nog een aesthetische waarde kan vervullen. Een voorbeeld van een uitstekend samengaan van beeld, commentaar en muziek is de onder auspiciën van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ver vaardigde kleurenfilm, „Het open venster" een documentaire over landschapsschilders als de Van Eycks, Brueghel, Rubens en anderen. De componist Auric heeft hier bij ieder nieuw schilderij zijn klankkleur- palet veranderd. Van groot belang is bij filmmuziek de uiteindelijke synthese, ieder detail moet verzorgd zijn, maar de grote lijn moet voortdurend in het oog worden gehouden. Moeilijkheden kunnen onder meer voor komen bij historische onderwerpen, van wege de geschiedkundig verantwoorde in strumenten en bij het probleem of in films, naar de natuur gemaakt, het geluid rea listisch of gestyleerd moet zijn. Voorts zijn er de kwesties of het play-back-systeem (eerst muziek, daarna film opnemen) moet worden toegepast, of er stereofonisch kan worden opgenomen, en of alle artis tiek geoorloofde experimenten en micro fooneffecten zijn geprobeerd. Het kunst zinnige, het technische en het financiële moeten samengaan, in dienst van het goede resultaat. Aan het einde van zijn lezing gaf de heer Vredenburg als zijn mening te ken nen, dat men het gemiddelde bioscoop publiek niet mag onderschatten, wat het luisteren naar filmmuziek betreft, en dat de pers ten opzichte van het verschijnsel „filmmuziek" op een enkele uitzonde ring na nog te kort schiet. Spreker be sloot met een citaat van de componist Arthur Honegger: „11 est a souhaiter que la participation du musicien dans 1'établis- sement du film devienne de plus en plus importante, car Ie musicien n'est pas obli- gatoirement plus béte que Ie cinéaste et il est capable de lui apporter des suggestions que eet impérialiste méprise trop facile- ment". De tweede dag van de studieweek werd besloten in de grote zaal van het Universi- teitshuis met de vertoning van enkele bij zondere films, namelijk: „Une nuit sur Ie mont chauve (Alexeief)", „L'idée" (Ber- told Bartosch en Frans Masereel; muziek van Arthur Honegger), „La joie de vivre" (Gross en Hoppin) en „Circus" van Trnka. De acteur op het toneel en op het filmdoek Dr. R o g e r M a n v e 11, directeur van de British Film Academy, wist zijn toehoorders op Donderdagmorgen 29 Sep tember te boeien door een waarlijk geest rijke voordracht over het veel bediscus sieerde onderwerp„A c t e r e n op het toneel en voor de film" („Acting for stage and for screen"). Dr. Manvell is niet alleen een filmcriticus en filmhis toricus van internationale vermaardheid, maar hij is bovendien een van die zeld zame publicisten over de film, die het filmvak zelf geleerd hebben. Tijdens de laatste oorlog was hij werkzaam bij de vermaarde Films Division van het Central Office of Information, welke zoveel goede documentaire films vervaardigde om En- gelands oorlogsinspanning te bevorderen. In October 1947 werd hij benoemd als eerste algemeen secretaris van de toen nieuw opgerichte organisatie van de Britse filmers, de British Film Academy, waar van hij thans directeur is. Het Screen 24

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 25