diepere gevoel, dat aan een gedicht ten
grondslag ligt.
Het is wel onmogelijk gebleken het pu
bliek der kunsten ook maar grofweg te
verdelen over de gemeenschap der stan
den. De verdeling zal veeleer op psycho
logische gronden moeten geschieden. Wie
is er meer ontvankelijk voor dit, wie meer
voor dat soort kunstwerk? Doch dan zou
men tevoren moeten vaststellen, welke
speciale invloeden er van het kunstwerk
in het algemeen en van ieder der kunsten
in het bijzonder op de beschouwers of
hoorders kunnen uitgaan. Het zal duide
lijk zijn, dat deze invloed, en de reactie
van het publiek daarop, niet alleen vrij
gecompliceerd maar ook aan schommelin
gen onderhevig is en niet beperkt blijft tot
de tijd, waarin men in zijn ban besloten is.
Men kan trachten deze invloed en reactie
in enkele van de voornaamste factoren te
ontleden echter zonder dat daarmede de
macht van het kunstwerk op het publiek
geheel zou zijn uitgedrukt.
De aard van de reactie van het publiek
op de verschillende kunsten wordt in
hoofdzaak bepaald door de n a t u u r v a n
het kunstwerk in zoverre dit de be
schouwer, hoorder enz. raakt, en door d e
historische ontwikkelingen
in de structuur van het publiek
en zijn verhouding tot het kunstwerk.
De voornaamste factoren, die de invloed
van het kunstwerk op het publiek bepa
len, corresponderen met onderscheiden
facetten van zijn eigen natuur. Ieder kunst
werk is op de eerste plaats emotioneel,
omdat het uit en in de gevoelswereld van
zijn makers is ontstaan, en dit emotio
neel gehalte zal het gevoelsleven van
de mens overeenkomstig zijn eigen aard
beroeren en dienovereenkomstige reacties
verwekken, waarbij bepaalde gevoelens de
overhand zullen hebben of later zullen
krijgen: rustig, statisch of meeslepend,
motorisch.
De uitdrukkingsmiddelen van
het kunstwerk dat wil zeggen
de stoffelijke middelen waarmede de kun
stenaars hun gevoelswereld aan anderen
ervaarbaar maken: kleur, klank, bewegend
lichaam, bewegend beeld, taal, handeling,
de bouwmaterie enz. raken allereerst
zintuigen en verbeelding. Aldus geven zij
de eerste „kleur" aan het opkomend ge
voel, wat men het „ikonogene" (ikon
beeld, afbeeldsel) effect zou kunnen noe
men, maar beïnvloeden het gevoel van de
mens ook dieper tot volledige kunstgenie
ting door het innerlijk wezen, de idee,
welke achter de uiterlijke structuur van
het kunstwerk verborgen is. Deze functie
als weg naar de idee zou men de „ideo-
gene" kracht van het kunstwerk kunnen
noemen.
Met hun uitdrukkingsmiddelen scheppen
de kunstenaars een geheel, de kunstwer-
kelijkheid; zij stellen de inhoud van deze
andere wereld voor in een bijzondere vorm.
Daarom is ieder kunstwerk een samenstel,
een harmonie van twee elementen: de i n-
h o u d en de vorm, welke elk naar ge
lang van de natuur van het werk de geest
sterker kunnen aanspreken.
Als viei-ie invloedselement is daar de
verbinding van het kunstwerk
met de gewone werkelijkheid,
want de invloed van het kunstwerk is niet
volkomen, indien het in de mens niet iets
achterlaat, dat voor hem van waarde is,
wanneer zijn geest weer geheel opgenomen
is in het leven van alledag. Het meest op
vallend zijn daarbij een gevoel van bevrij
ding of opluchting, dat bij Aristoteles al
„katharsis" en een drang tot nabootsing of
navolging, welke „mimesis" wordt ge
noemd.
De invloed van het kunstwerk op zijn
publiek is als één brede stroom, waarin
al deze factoren samenwerken. Hoe meer
bijvoorbeeld iemand vastraakt in de ban
van de uitwendige verschijning van het
kunstwerk, des te moeilijker is de weg
naar het innerlijk leven ervan. Volledige
kunstgenieting is practisch alléén mogelijk
waar de vorm-ervaring minstens even leven
dig en direct is als de inhouds-ervaring.
Men zou de onderlinge samenhang van deze
invloedsfactoren misschien aldus kunnen
samenvatten: hoe sterker het concrete in
beeld en beweging de toeschouwer in zijn
ban heeft, des te meer geestelijke arbeid
wordt van hem gevergd voor een doorbraak
naar de volkomen artistieke visie, de be
vrijdende idee, de katharsis.
Wat betreft de invloed op de toeschou
wer vertoont de film het meeste ver
wantschap met het toneel en de dans,
doch de aan de film eigen uitdrukkings
wijze is er oorzaak van, dat de inhoud
zich meestal makkelijker en hechter in
prent dan de vorm en dat derhalve voor
het verwerven van een volledige kunster
varing meer geestelijke inspanning van de
toeschouwer wordt gevraagd.
De aard van de reactie van het publiek
wordt echter zoals reeds aan het begin
opgemerkt niet alleen bepaald door de
natuur van het kunstwerk in zoverre dit de
beschouwer raakt, maar ook door d e
historische ontwikkelingen in
de structuur van het publiek.
Bij dans en toneel bijvoorbeeld hebben
zich in de loop der eeuwen merkwaardige
accentverschuivingen voorgedaan.
Door het ballet met zijn vakkundige
danstechniek zijn de kunstdans en de zelf-
uitgevoerde dans gescheiden, zodat men nu
tegenover het ballet staat ongeveer zoals
men tegenover toneel staat. Het rhythmisch
meeslepende gevoel is zeker sterker dan
bij het toneelspel, maar uiteraard zwakker
geworden dan in de primitieve perioden,
toen haast iedere dans het lichaam in
beweging zette. Ook de belangstelling voor
de dansvorm is nu meer vermengd met die
voor de dansinhoud.
Vanaf de primitieve vormen van het
toneel tot aan de neo-klassieke toneelspe
len uit de tweede helft der zestiende eeuw
heeft het publiek tegenover treurspel en
klucht gestaan zoals het nu tegenover de
film staat, of misschien exacter uitgedrukt,
zoals het tegenover de stomme film stond.
Het was er helemaal in opgenomen; het
stond er ook meestal dichter bij, zowel in
materiële als in geestelijke afstand, als nu
het geval is. Deze invloed verminderde,
toen er een groter geestelijke afstand ging
gapen tussen de spelhandeling en het
publiek bij de wederopleving van het
vooral op Seneca geïnspireerde klassieke
toneel. De belangstelling van het publiek
werd anders: men was meer toeschouwer
dan meelever geworden. Hoe langer hoe
meer gaat het publiek een afstand innemen
ten opzichte van het toneel. Natuurlijk zijn
er toneelstukken, die èn door inhoud èn
door spel hun publiek weer eens overrom
pelen, doch deze behoren tot de betrekke
lijke zeldzaamheden.
De reactie van het publiek op de film-
realiteit komt, in haar historische ontwik
keling beschouwd, in talrijke onderdelen
overeen met de reacties op dans en toneel
spel. Eenzelfde kentering begint zich ook
bij de film af te tekenen. Het publiek
wordt door ervaring en voorlichting om
trent de „eigen aard van de film" rijper,
dat wil zeggen minder primitief in zijn
beleving. Er zal echter nog wel geruime
tijd mee heengaan eer het publiek tegen
over de film een meer gedistancieerde hou
ding zal innemen zoals bij het toneel. Ten
eerste omdat de mensen over het algemeen
best tevreden zijn met wat ze nu meekrij
gen en ten tweede omdat ervaring en
voorlichting moeten samengaan. Het is nu
echter eenmaal zo, dat degenen, die door
hun vele filmbezoek menen ervaring te
hebben een heel andere mensengroep vor
men, dan zij die voorgelicht willen wor
den.
En als het publiek filmisch gevormd is,
als het filmrijp is: is dat dan werkelijk
winst? Het is mogelijk, maar men vraagt
zich onwillekeurig af: wanneer al die
monniken en eenvoudigen van vroeger en
nu, bij het beschouwen van de beeldhouw
werken in klooster en kathedraal nu pre
cies de oorsprong en stijlgeheimen daarvan
kenden, wisten uit welke kunstscholen ze
afkomstig waren, wat er het leidend vorm
beginsel van geweest is en nog zoveel inte
ressants meer, zouden ze dan gelukkiger
zijn? Zouden die statige heiligenfiguren
met hun mysterieuze blik naar geheime
verten gericht, zouden die gestalten hun
dan nog echt zoveel zeggen, zoveel goed
doen, zozeer aan zichzelf onttoveren als
toen die eenvoudigen dat alles niet wisten?
Het is maar een simpele vraag.
Dr. Knippings lezing werd toegelicht
met fragmenten uit „Fra Diavolo" en
„Equilibre", een film over de kathedraal
van Amiens benevens met talrijke licht
beelden.
De sociale betekenis van de
filmkunst in vergelijking met
die der andere kunsten
De laatste inleider van deze dag was
Ds. W. G. O v e r b o s c h, die een voor
zichtig en van oorspronkelijke visie getui
gend verslag uitbracht over een vluchtige
verkenning van wat men zonder overdrij
ving een van de interessantste, maar zeker
ook een van de minst geëxploreerde en
allergebrekkigst gedocumenteerde, aspecten
van de film zou mogen noemen„D e
sociale betekenis van de film
kunst vergeleken met die der
andere kunste n". Ds. Overbosch is
predikant voor cultureel kerkewerk van
wege de Hervormde Gemeente van Amster
dam voor „Groot-Zuid".
Een inleiding over dit onderwerp zou in
feite een onafzienbaar terrein moeten be
vatten, merkte spreker aan het begin van
zijn voordracht op. Het daarvoor benodig
de cijfermateriaal is echter wel bijzonder
gebrekkig. Van die cijfers moet daarom
vrijwel worden afgezien, vooral ook omdat
het verzamelen van cijfers vanuit een fou
tieve of aanvechtbare gedachtengang het
gezicht op de feiten alleen maar belem
mert.
Dat de filmkunst sociale betekenis heeft,
trekt niemand in twijfel. In 1951 bezoch
ten in Nederland 55 mensen een bioscoop
tegen 4 een toneelvoorstelling en 3 een
concert. Voor Amsterdam zijn die cijfers
respectievelijk 71, 3 en 2 en nog eens 3
voor opera, revue en ballet tezamen. Dat
27