De recente
fiscale maatregelen
gevoelsontwikkeling dreigt te verdringen.
Deze ontvankelijkheid voor schoonheid is
niet denkbaar zonder een bepaalde gees
telijke rijpheid. Morele en aesthetische be
nadering van het filmwerk dienen we dus
bij de filmscholing der rijpere jeugd in
onze beschouwingen te betrekken.
Voor doelbewuste filravorming komen
dan onder andere in aanmerking: kweek
scholen, alle klassen van middelbare
en nijverheidsscholen, alsmede andere rich
tingen van voortgezet onderwijs, die be
volkt worden door de rijpere jeugd. Film
scholing zal in het leerplan van deze on-
derwijsrichtingen moeten worden inge
bouwd. Maar de moeilijkheid is dat de
leerkrachten zelf vaak niet op dit terrein
georiënteerd zijn. Zij dienen dus allereerst
geschoold en filmminded gemaakt te wor
den.
Slechts enkele leerlingen bezitten vol
doende intelligentie en aesthetische zin om
zelfstandig een film te kunnen beoordelen,
merkte de heer Van Driel aan het einde
van zijn voordracht op. Daarom zal men
bij de filmvorming der rijpere jeugd on
der meer aandacht moeten schenken aan
bepaalde aspecten als: de aantrekkings
kracht van de film, het totstandkomen van
een film, de eigen aard van de film, film-
critiek en levensbeschouwing.
Men dient allen dus actief bij de
film te interesseren en zelfwerkzaamheid
en groepsdiscussie zijn de belangrijkste
middelen om dit te bevorderen. Men kan
de leerlingen bijvoorbeeld een film laten
maken, een scenario laten schrijven, een
draaiboek laten samenstellen en in team
een film laten voltooien. Waar de omstan
digheden gunstig zijn, kan een schoolfilm-
club worden opgericht, waaruit men later
de nieuwe leden voor de filmliga's kan re-
cruteren. De films welke men de jeugd
voorzet, moeten steeds artistiek verant
woord zijn. Filmfragmenten zijn bijvoor
beeld zeer vruchtbare leerstof. Ook een
foto-archief kan de jeugd voor de film
geestdriftig maken. Een langs de inrich
tingen van voortgezet
zende tentoonstelling
beeld", is daarbij een
middel.
nderwijs rondrei-
ls ,,De film in
belangrijk hulp-
De heer D. van Staveren, de Vice-Voor-
zitter van het Nederlands Filminstituut,
dankte in zijn slotwoord organisatoren, re
ferenten en bezoekers voor hun toewijding
en belangstelling, welke zozeer tot het
welslagen van deze tweede studieweek
hebben bijgedragen.
Een welgeslaagde avond in het Camera
Theater te Utrecht, waar de heren A. F.
Wolff en S. Kaposi als gastheren de deel
nemers ontvingen, en waar het gelach bij
de hoofdfilm van Marcel Pagnols „Lettres
de mon Moulin", niet van de lucht was,
bekroonde deze tweede academische film-
studieweek. fn het bij programma werden
de Nederlandse documentaires in kleuren
„Uit vuur en vlam" van Polygoon-Pro-
filti en Bert Haanstra's voor de Shell ver
vaardigde „Strijd zonder einde" vertoond.
Op 19 October 1955 hebben de Minister en de Staats
secretaris van Financiën een tweetal maatregelen getrof
fen, die beide ten doel hebben om, door vermindering van
zijn liquiditeit, het bedrijfsleven een rem aan te leggen
met betrekking tot zijn investeringsdrang en aldus een
naar de mening van de Regering onmisbare bijdrage te
leveren tot bestrijding van het door de langdurige hausse
periode opgeroepen inflatiegevaar.
De eerste beschikking, die in overeenstemming met de
Minister van Economische Zaken werd uitgevaardigd,
houdt in dat, met handhaving van de bestaande mogelijk
heid (bij de berekening der belastbare winst voor inkom
sten- of vennootschapsbelasting) tot vervroegde afschrij
ving van een derde gedeelte der aanschaffings- of voort-
brengingskosten, op bedrijfsmiddelen welke na 31 Octo
ber 1955 zijn verworven, verbeterd, besteld of aanbe
steed, jaarlijks maximaal slechts 30% daarvan ofwel ten
hoogste een tiende gedeelte der totale kosten mag worden
afgeschreven. Deze temporisering gold sinds 1 Januari
1953 reeds ten aanzien van gebouwde eigendommen (met
uitzondering van nieuwe fabrieksgebouwen, voorzover deze
de productiecapaciteit verhoogden), automobielen (met
uitzondering van auto's voor beroeps-wegvervoerders) en
kantoorinventarissen.
De tweede beschikking voorziet in een versnelde invor
dering der Vennootschapsbelasting. De voorlopige aan
slagen, die tot dusverre 50% van het over het voorafge
gane jaar geheven bedrag konden belopen, zullen voort
aan 75% daarvan kunnen bedragen, terwijl de bepaling
is vervallen volgens welke een voorlopige aanslag niet
invorderbaar was vóór de laatste dag van het jaar (boek
jaar), waarop de aanslag betrekking had. Met ingang
van het boekjaar 1956 zullen bovendien de voorlopige aan
slagen reeds zeven maanden in plaats van negen maanden
na het begin van het boekjaar kunnen worden opgelegd.
De voorlopige aanslagen, die tot dusverre op zijn vroegst
op 31 October invorderbaar waren, zullen in de komende
jaren derhalve op zijn vroegst reeds op 31 Augustus moe
ten worden voldaan.
Opgave nr. 5
Pag. 2 en 3Ledenraad.
Alle jaartallen 1955 veranderen in 1957, voor
zover dit nog niet is geschied.
Schrappen: 'E. Alter, 's-Gravenhage; in zijn
plaats toevoegen: J. A. L. Kemps, Leiden.
Schrappen: B. J. Schimmel, Amsterdam; in zijn
plaats toevoegen: J. P. M. A. Smulders, Am
sterdam.
Pag. 6: Afdeling Het Oosten.
Het Secretariaat Grote Gverstraat 14 is gewijzigd
in: Zwolseweg 98 te Deventer.
Pag. 10: Instituut voor opleiding van Technisch Bio
scooppersoneel.
Schrappen: H. J. van Kerkwijk.
Toevoegen in de plaats,hiervan: H. J. Zwart.
De vermelding „Eindhoven" na E. F. W. Trijs-
senaar is thans gewijzigd in „Am terdam".
Pag. 11 Tussen „Sociale Commissie voor het Bioscoop
bedrijf" en „Stichting Bio-Vacantieoord" invoe
gen:
BEDRIJFSCOMMISSIE VOOR HET FILM
EN BIOSCOOPBEDRIJF
(ingesteld krachtens verordening van de Sociaal-
Economische Raad dd. 14 Mei 1954)
Leden:
J. G. J. Bosman. Aerdenhout
W. F. Dubbeldeman, Amsterdam
C. S. Boem, Den Haag
W. K. G. van Royen, Amstelveen
D. van der Meulen, Amsterdam Alg. Be-
H. J. Zwart, Amsterdam f drijfsbond
J. F. van Bijsterveld, Den Haag Sint
A. A. Kuys, Amsterdam f Antonius
Plaatsvervangende leden
M. Desmet, Eindhoven
Joh. Miedema, Sneek
J. L. Paerl, Amsterdam
E. J. Verschueren, Haarlem
N.B.B.
30