Film en televisie
Nog maar betrekkelijk kort geleden was het onderwerp
„film en televisie" in het internationale filmwezen de
oorzaak van bittere controversen. ..De televisie zal de klad
er in brengen; hoe kun je geld voor iets vragen in de
bioscoop, wat ze thuis gratis te zien krijgen?" was vooral
een in Angelsaksische filmkringen veelgehoorde kreet. Op
een gegeven ogenblik werd door een op sensatie beluste
pers zelfs de suggestie gegeven, dat er zoiets als een pa
niekstemming in het Amerikaanse filmbedrijf zou bestaan.
Maar deze suggestie berustte nu niel bepaald op verant
woorde marktonderzoekingen of andere betrouwbare ge
gevens. Men wees op de vele bioscoopsluitingen, maar
vergat enerzijds vast te stellen welke bioscopen er sloten
en er anderzijds aandacht aan te schenken, dat er inmid
dels een geheel nieuwe wijze van filmexploitatie was ont
staan, welke de verloren gedachte zetelcapaciteit meer dan
compenseerde en bovendien nieuwe categorieën bezoekers
wist te trekken. Kortom, men was blijkbaar vergeten,
dat zich in een na-oorlogse samenleving marktverschui-
vingen kunnen manifesteren, verschuivingen welke samen
kunnen hangen met zich soms schijnbaar schoksgewijze
voordoende wijzigingen niet alleen van sociaal-struc
turele aard maar ook in de smaak en de voorkeur van
het ontspanningzoekende publiek. Men vergat evenzeer,
dat volgens de stalen wet van vraag en aanbod niet alleen
de film, maar evengoed de televisie, het toneel, de uit
geverswereld e.d., voortdurend geconfronteerd worden met
het probleem om bijtijds en zonder fatale economische
verliezen te voldoen aan de wispelturige smaak van het
publiek.
Op het ogenblik is er geen sprake meer van enige
paniekstemming. Het aantal van degenen, die in de tele
visie uitsluitend een concurrent zagen, is sterk terugge
lopen. Men herinnert zich bijvoorbeeld hoe men indertijd
voorspelde, dat de radio de muziekbeoefening en het con
certwezen te gronde zou richten, terwijl het muziekwezen
door de radio zijn grootste stimulansen ontvangen heeft.
Men realiseert zich, dat de televisie de film in nog sterkere
mate nodig zal hebben als de radio de muziek en harer
zijds bij kan dragen tot de ontwikkeling van de filmmin-
dedness van het publiek. Werd niet deze zomer nog tijdens
een te Vt ashington gehouden algemene vergadering van
de National Association of Television Film Directors
vastgesteld, dat films 55 tot 60 percent van de televisie
zendtijd in de Verenigde Staten in beslagen nemen, een
ontwikkeling die zich naar men verwacht nog wel enige
jaren voort zal zetten? En dat terwijl desondanks het
bioscoopbezoek stijgt, men nu niet meer hoort spreken
over bioscoopsluitingen maar van nieuwe en steeds weer
nieuwe bioscopen en het ene marktonderzoek na het an
dere uitwijst, dat het bezit van een televisietoestel de be
zitters niet afhoudt van filmbezoek.
Men realiseert zich evenzo, dat die sectie van het
publiek welke vooral gaarne de film frequenteert, name
lijk de groep van 10 tot 24 jarigen, de komende jaren
sterk zal stijgen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld zal
deze groep van potentiële filmbezoekers in 1975 van 33,6
millioen tot 57.3 milloen ofwel met 71 zijn gestegen.
En men kan dus veilig voorspellen, dat, indien men de
filmbelangstelling weet te bevorderen door goede en
vooral interessante producties, het filmbedrijf niet bepaald
een slechte toekomst tegemoet behoeft te gaan.
De enige conclusie welke men uit dit alles kan trekken
is eenvoudigweg, dat de televisie, het medium dat veel
met de film en niets met de radio te maken heeft, er nu
eenmaal is, zich zonder de film zelfs niet ontwikkelen
kan, maar evengoed een eigen bestaansrecht heeft, zodat
beide media een modus vivendi zullen moeten vinden, een
manier om samen te leven met respectering van elkanders
terrein. Daarom zijn de meeste moeilijkheden, welke zich
bij de ontwikkeling van de televisie met betrekking tol
film en filmbedrijf voordoen, terug te brengen tot pogin
gen om de een ten koste van de ander te bevoordelen en
zodoende het evenwicht in deze verhouding te verstoren.
Het zou even voorbarig als nutteloos zijn om te trach
ten zich nu al een idee te vormen van de uiteindelijke
invloed welke de televisie op het filmbedrijf zal hebben.
De verhouding tussen beide media wijzigt zich van dag
tot dag, soms met verbijsterende snelheid. De conclusies
waartoe men gisteren gekomen is, kunnen vandaag blijk
baar weer door de bedriegelijkste voorspellingen worden
weerlegd. Niettemin zou men bij een vluchtige verkenning
van de huidige situatie zekere ontwikkelingen in de ver
houding tussen beide media kunnen aanstippen, welke
mogelijk enige aanduiding zouden kunnen geven van het
geen ons te wachten staat.
Dat het terrein zo moeilijk te overzien is, komt niet
alleen door de caleidoscopische veranderingen welke voort
durend binnen de televisie zelf plaats grijpen, maar ook
door de ongelijkmatige ontwikkeling van de televisie in de
onderscheiden landen. Het is bijvoorbeeld uiterst moeilijk
de situatie in de Verenigde Staten, waar men ongeveer
aan het verzadigingspunt toe is, te vergelijken met die
in landen, waar de televisie nog in de eerste phasen van
ontwikkeling verkeert, ten einde daaruit definitieve con
clusies te trekken. Slechts als men aan wil nemen
eigenlijk een vermetele veronderstelling dat de ont
wikkeling van de televisie in andere landen te eniger tijd
dezelfde weg zal gaan, zo niet even ver, als in de Ver
enigde Staten en dat deze Amerikaanse ontwikkeling dien
tengevolge een norm verschaft waaraan men die van
andere landen kan toetsen, is het mogelijk zich enig
oordeel over de situatie te vormen.
Vrij algemeen neemt men aan, dat de televisie tot op
heden per saldo een ongunstige invloed heeft gehad op de
bioscoopexploitatie, maar dat er bemoedigende aanwij
zingen zijn dat zich deze ontwikkeling ten gunste keert.
Toen het Amerikaanse filmbedrijf in 1953 een aanzien
lijke verlichting van de vermakelijkheidsbelasting trachtte
te verkrijgen (deze belasting werd inmiddels met de helft
verlaagd en de plaatsen tot en met 50 dollarcent of 1.90
zelfs geheel van heffing vrijgesteld), heeft het een som
bere schildering gegeven van de situatie. Het wekelijks
bioscoopbezoek zou in de periode 19461953 juist de
tijd van de grootste televisie-expansie gehalveerd zijn,
namelijk van een wekelijks gemiddelde van 82.000.000 in
1946 tot 46.000.000 in 1953, terwijl van de 19.000 biosco-