Dalende tendenz van de prodnctie
Overzicht productie hoofdfilms
De geschiedenis herhaalt zich
clusie luidde kort en bondig: dat het Franse film
bedrijf lijdt aan een ernstig gebrek aan evenwicht tussen
kostprijs en verkoopprijs van zijn productieTen
aanzien van de fiscus, in het advies als de voornaamste
oorzaak van bedoelde verstoring van het evenwicht ge
noemd, adviseerde de Conseil Economique dal li e t
totaal van alle belastingen, welke op de
bioscoopexploitatie drukken tezamen
niet meer dan 2 0 zou mogen bedra
gen, de gemeentelijke toeslagen daar
onder begrepen, en dat dit maximumpercentage
nog eens met een vierde zou moeten worden verminderd
voor bioscopen die musici in dienst hebben en/of kun
stenaars laten optreden. Dit advies maakte weliswaar grote
indruk op de volksvertegenwoordiging, zodat een „réforme
fiscale" voor het filmwezen een onderwerp werd in de
vergaderingen van de Kamercommissies, maar op een of
andere wijze mogelijk ten gevolge van veelvuldige
regeringswisselingen is het nooit tot een grondige her
ziening gekomen.
Nu is het heel moeilijk om precies vast te stellen in
hoeverre de fiscale verlichtingen welke het bedrijf wèl
waren toegestaan practisch hebben doorgewerkt, te meer
daar 'de fiscus de opbrengsten van onderscheiden belastin
gen, welke op de filmexploitatie drukken, niet afzonder
lijk publiceert en de Franse statistieken op dit punt niet
bepaald uitmunten door overzichtelijkheid. Enige aan
wijzing is echter te vinden in een publicatie van hel
Centre National, waaruit blijkt dat het totaal der indi
recte belastingen, zoals onder meer het droit de timbre,
de taxe de prestation de service, de taxe sur les spectacles
(ongeveer gelijk te stellen met onze vermakelijkheidsbe-
lasting met dit verschil, dat zij niet op de entreeprijs wordt
betaald maar geheven naar de totale recette-ontvangsten),
de taxe de transaction enz., hetwelk in 1942 nog maai
16,4% van de bruto-recettes besloeg, in 1946 was opge
lopen tot 36,9%, in 1949 verminderde tot 26%, maar in
1953 blijkbaar ten gevolge van de stijging der entree
prijzen, weer opliep tot 27,3%. Voor de goede orde moet
wiorden opgemerkt, dat men in Frankrijk onder „bruto-
recette" verstaat de prijs, welke door de bezoeker voor het
entreebewijs wordt betaald verminderd met de taxe
additionnelle en het droit de timbre.
"Een dergelijke gang van zaken is niet bepaald bevor
derlijk voor de amortisatie van de nationale filmproduc
tie en het heeft niemand verbaasd, dat oud-Minister Fre-
nay, algemeen gedelegeerde van de Franse producenten
organisatie, het vorige jaar verklaard heeft, dal. zelfs
indien de recettes zich in 1955 op het peil van 1954 zou
den handhaven, de filmindustrie dat jaar rekenen moei
met een verlies van ll/ó milliard francs. Dit betekent, dat
gedurende zeven jaar hulpverlening door de staat het
deficit van de filmproductie verdrievoudigd is.
Productie
Franse
jaar
tilms
1938
122
1949
101
1950
101
1951
91
1952
86
1953
61
1954
50
co-productie
met het totaal
buitenlnd
7
11
15
20
46
44
122
108
112
106
106
107
94
aantal
kleuren
films
2
3
2
6
19
9?
gemiddelde
productie,
kosten per
film in mil-
lioenen frs.
45,4
47,4
51,9
60,5
88,6
115,1
De productie van hoofdfilms vertoont daarom in feite
een dalende tendenz. maar is tot dusver dank zij de sterke
ontwikkeling van de co-productie met het buitenland, de
laatste zes jaren kwantitatief op ongeveer dezelfde hoogte
gebleven. Men dient zich evenwel te realiseren, dat bij
voorbeeld van de 94 Franse" hoofdfilms, welke volgens
de statistieken in 1954 vervaardigd werden, er slechts 50
als geheel eigen nationale producties kunnen worden aan
gemerkt, terwijl het er in 1953 nog 61 waren.
Uit het hier afgedrukte overzicht van de filmproductie
blijkt, dat ook in Frankrijk het gebruik van de kleuren
film toeneemt, wat in aanzienlijke mate bijdraagt tot ver
hoging van de productiekosten, welke in zes jaar tijds
bijna verdrievoudigd zijn. Voor een belangrijk deel is deze
stijging waarschijnlijk mede het gevolg" van de dalende
koopkracht van de Franse franc.
Dat de vorengeschetste ontwikkeling aanleiding geeft
lol grote bezorgdheid, is duidelijk en aan het begin van hel
vorig jaar zijn de journalistieke pennen daarom voor de
zoveelste maal in beweging gekomen over de „ernstige
crisis" welke er in sommige sectoren van het filmwezen
heerst.
Reeds in Februari 1955 had de Minisier van Handel
onder wiens ministerie de film ressorteert, met een depu
tatie uit hel bedrijf de moeilijkheden en inzonderheid de
organische problemen besproken, waarbij niet nagelaten
werd vast te stellen, dat de Overheid tegenwoordig 41
procent van de filmrecettes ontvangt tegen slechts 15 pro
cent voor de oorlog. Voor de modernisering van appara
tuur en steun aan de Franse film in het buitenland achtte
men een subsidie van ten minste 30 millioen gulden
noodzakelijk.
Wederom is daarop door de Regering een ..réforme fis
cale" aangekondigd en ingevoerd, maar in hoeverre deze
belastingherziening resultaten op zal leveren moet worden
afgewacht. Volgens terzake deskundige waarnemers is
deze gehele zogenaamde herziening een doodgeboren kind.
In elk geval heeft de organisatie van de exploitanten, de
Fédération Nationale des Cinémas Frangais. tijdens haar
begin Juli 1955 te Parijs gehouden tweedaags congres
een openlijke verklaring gepubliceerd, waarin zij op
felle wijze betoogde, dat de feitelijke belastingherziening
niet in overeenstemming is met de fiscale hervorming,
welke nu al gedurende enige jaren door de Kamercom
missies en het bedrijf wordt voorgestaan. Integendeel, het
initiatief wordt aan de gemeenten gelaten, wat de kleine
voordelen van een wettelijke herziening zelfs te niet zou
kunnen doen. De Fédération eiste onder meer opheffing
van het droit de timbre op de entreeprijzen en protes
teerde op principiële gronden tegen iedere achterstelling
van de film bij het toneel.
Aan één grove onbillijkheid is inmiddels een einde ge
maakt, namelijk aan het belastingvrij vertonen van films
door het verenigingsleven, hetwelk onder het mom van
„niet-commerciële" exploitatie de zwaar belaste biosco
pen sterk beconcurreerde. Deze vertoningen worden nu
uitsluitend beperkt tot culturele films door een gelimi
teerd aantal organisaties, welke volksontwikkeling nastre
ven en als zodanig door de regering zijn erkend. Het is
de organisaties echter niet geoorloofd betalende intro-
ducé's tot deze voorstellingen toe te laten.
Met ingang van 20 Mei 1955 is de wet op de steunver
lening aan het filmbedrijf enigszins gewijzigd ten einde
meer fondsen ter beschikking te krijgen, wat betekent, dat
S2