Kerk en film Onlangs publiceerde Cinema", het orgaan van het Belgische filmbedrijf, een vertaling van een in het ,,Biograf-Bladet" verschenen artikel van dominee Karl Kynde, een van de op de voorgrond tredende per soonlijkheden in het filmwerk van de Lutherse Kerken in Denemarken. Uit deze openhartige uiteenzetting blijkt, dat in Denemarken de probleem stelling „kerk en film" in feite niet anders ligt dan in het onze, en evenzo dat er een grote overeenkomst in de benadering daarvan bestaat. Het is ver heugend te kunnen constateren, dat ook in Denemarken om met dominee Kynde te spreken „door de kerk de deur, die op de wereld van de film uitziet, wijd werd opengezet". Ter oriëntering laten wij dit artikel, wegens plaatsgebrek enigszins bekort, volgen: „Een van de ongelukkige verschijnselen van deze tijd, tevens de oorzaak van veel strijd en bitterheid, is hetgene wat wij met een vreemd woord „secularisering" noe men. Hiermee geven wij te verstaan dat het leven zijn stempel van universaliteit, zowel met betrekking tot de gehele samen leving als tot de enkeling, verloren heeft. Ieder voor zich bewegen wij ons nu in een bepaalde stand, waarin wij gelijkge zinden en personen met dezelfde opvat ting gevonden hebben, en het valt ons moeilijk onze gedachten aan een andere stand aan te passen. Is men een jurist, dan leggen de rechtszaken volkomen beslag op iemands tijd en krachten, en men kan te zelfder tijd niet meer een theoloog of een filosoof zijn. Indien men patroon is, bestaat er van de ene kant een afgrond tussen zichzelf en zijn standgenoten en de arbeiders en hun organisaties aan de ande re kant. Mettertijd is deze secularisering zodanig in onszelf ingeworteld, dat wij het nog maar met moeite aanvoelen dat er in deze toestand iets verkeerds ligt; het lijkt ons om zo te zeggen vanzelfsprekend dat onderwerpen als „kerk en school" of „kerk en politiek" of zoals het opschrift van dit artikel „kerk en film" uitdrukking moeten geven aan het feit, dat deze zaken op zichzelf reeds tegenstellingen zouden zijn. Hoe dit mogelijk geworden is lijkt mij niet gemakkelijk te verklaren. De ontwik kelingsgang van onze tijd, de noodzakelijk heid van het specialiseren en een harde, onontwijkbare concurrentie leiden tot een zijdigheid. En dat al wat met de kerk en het christendom iets uit te staan heeft eveneens als een specialiteit opgevat wordt, of aangezien wordt als een hobby voor het godsdienstige, mag ons dan ook niet ver wonderen. Dat de gelovigen van hun kant in hun strijd voor het geloof en in hun wantrouwen tegenover al het wereldlijke er toe bijgedragen hebben de kloof nog te verbreden, moeten wij hier in alle oprecht heid toegeven. Maar beter dan het vinden van een verklaring voor, en het uitdiepen van de kloven, zou het wél zijn, indien wij er toe konden komen een wederzijdse eer bied op te wekken en eens rustig met el kaar te spreken. En in dit opzicht komt het mij voor dat tegenwoordig door de kerk de deur, die op de wereld van de film uitziet, wijd open gezet werd. Sta mij toe drie voorbeelden aan te halen. In een van de zogenaamde kerkbladen, die door de predikanten van onze kerk in elk huis van de verschillende parochies be- 14 zorgd worden, en waarvan de inhoud ge deeltelijk bestaat uit artikelen met een opbouwende strekking, en voor het overige inlichtingen en aankondigingen bevat met betrekking tot godsdienstoefeningen en kerkelijke samenkomsten, vind ik in het nummer van Februari 1955 volgende om lijnde mededeling: „De kringen komen bijeen aanstaande Dinsdag, te 18.50 uur in de voorhal van Cinema Dagmar, voor de vertoning van de film „Het Woord" van Carl Th. Dreyer, naar het boek van Kaj Munk. Daarna zullen zij zich naar begeven om er, bij het genieten van een kop koffie, nog eens over het vertoonde na te praten". Toen de film „De Nachtwacht" indertijd in de bioscoop Metropol vertoond werd, stuurde men aan alle predikanten van Ko penhagen een uitnodiging, om van op het spreekgestoelte, samen met de gewone be kendmakingen, enkele woorden te spreken over de hoogstaande première van deze film. Niettegenstaande het feit, dat er natuurlijk enkele predikanten waren, die niet reageerden, werd in het overgrote ge deelte van de gevallen een gunstig gevolg aan deze oproep verleend. Een derde geval, dat nog fris in het geheugen ligt: Op 23 Februari van het vorig jaar ont vingen de predikanten en de lekenpropa- gandisten van de kerkgemeenschappen een sterke aanbeveling om de première van de film „Martin Luther" niet uit het oog te verliezen. Na gewag te hebben gemaakt van de zeer welwillende beoordelingen van verschillende vooraanstaande kerkelijke personaliteiten, zoals bisschop Dr. Theol. Fuglsang-Damgaard, bisschop Erik Jensen en de landssecretaris van de kerkelijke vereniging voor de binnenlandse missie in Denemarken, Johs. Soerensen, sluit het schrijven met volgende bewoordingen: „Dit schrijven wordt U toegezonden, in de hoop dat U niet de Louis de Rochement- vereniging noch de Film-Centralen-Palla- dium, doch de Lutherfilm van dienst zult willen zijn. Indien U, door bespreking of aanbeveling, ertoe bijdraagt dat de film in een gunstige sfeer kan starten, dan bewijst U de velen, die haar zullen gaan zien, een grote dienst". De brief was ondertekend door een van de Kopen- haagse predikanten, die bekend staat om zijn grote persoonlijke inzet in de film wereld. Wij vragen ons af, of de Deense bioscoopeigenaars en filmproducenten zich al wel eens rekenschap hebben gegeven van de omvang der omwenteling in het beoordelen van en de houding tegenover film en bioscoop in de christelijke kringen waar deze drie voorbeelden blijk van ge ven? Twintig jaar geleden had dit niet kunnen gebeuren, zonder dat er een diepe stroming van ergernis zou zijn ontstaan. Vandaag wordt het als iets natuurlijks en vanzelfsprekends beschouwd. En nu zou ik U eerst en vooral willen verzoeken niet te vlug heen te willen stap pen over hetgeen wij de religieuze „erger nis" tegenover de film in het algemeen zouden kunnen noemen. Het zou te gemak kelijk zijn, de mensen alleen maar als ouderwets, petieterig, of „missie-zuchtig", of hoe IJ het maar noemen wilt te willen afschilderen. Vergeten wij niet, dat het niet alleen de eenvoudigste mensen zijn, die niet dadelijk bereid zijn in alle toon aarden mee te zingen. En indien wij de tegenstand en het scepticisme tegenover de film, die wij niettegenstaande alles nog steeds bij een groot deel van onze lands- bevolking vinden, willen overwinnen, dan kunnen wij niet volstaan met de schouders voor hen op te halen en ons op superieure wijze af te wenden en hen met hun pro bleem alleen te laten. De oppositie, voort vloeiend uit de religieuze overtuiging van de mensen, is ons maar al te goed bekend en kunnen wij als natuurlijk bestempelen. En waarin ligt dan onze tegenstand, en op welke wijze kunnen wij hem rechtvaar digen? De vrees, onder de inwerking van het onbekende te komen, zal steeds te motive ren zijn. Wij worden toch allen door wat wij horen en zien beïnvloed. Als christen wens ik voor mijzelf en voor mijn kinderen te weten of hetgeen ik ga zien een invloed zal uitoefenen op het volgen van de lijn, die ik voor mijzelf als de goede en de positieve heb uitgekozen. Met het geloof aan God volgt eveneens de wens om ge spaard te mogen blijven van datgene, wat afbrekend, verdwazend of zelfs slechts teneerdrukkend op iemand kan inwerken. En zelfs de kampioen-verdediger van de bestaansrechtvaardiging van de film zal nauwelijks kunnen ontkennen, dat er vele films vertoond worden die niets met ge zonde kunst uit te staan hebben, noch een verheffende invloed kunnen uitoefenen op de beste eigenschappen van de mens. Nu lijkt mij het ogenblik gekomen om de opmerking te maken, dat de wereld, zoals bekend, vol gevaren is en dat hij, die elke slechte invloed uit de weg wil gaan, het best van al doet met zich uit het alle daagse terug te trekken en een klui zenaarsleven te gaan slijten. Maar juist met betrekking tot het voorgaande, zijn wij nu met enkelen, de mening toegedaan, dat dit een zeer slechte oplossing is. Wij erkennen het feit, dat in onze tegenwoor dige samenleving de film een zeer uitge strekt en voornaam gebied van het leven vertegenwoordigt, en wij kunnen niet in zien waarom dit gebied voor de menigte als een verboden en onbekend terrein on betreden zou moeten blijven. En wij zijn er tevens van overtuigd, dat zij, die films vervaardigen en vertonen, de eersten zul len zijn om dit met ons te willen inzien, alleen reeds door het feit, dat hierdoor het getal van het bioscoopbezoekend pu bliek in aanzienlijke mate zal kunnen wor den opgedreven. Ik weet niet, of U „Kerk en Film" kent. Dit is het orgaan van een vereniging, ge naamd „Kerkelijke Filmvereniging". „Kerk en Film" verschijnt als maand blad en is als dusdanig reeds in zijn 10de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 16