Het ambacht van de filmkunstenaar
Een eerste Nederlandse cursus over de fllmpractijk
Op Zaterdagmiddag 12 November 1955 werd onder
grote belangstelling in een der zalen van de gemeentelijke
Universiteit te Amsterdam voor niet minder dan vijf
enzeventig cursisten en tal van belangstellenden de eerste
les gegeven van de door het Nederlands Film
instituut georganiseerde leergang over „Het ambacht
van de filmkunstenaar". Van die datum af werden op
eenentwintig vrije Zaterdagmiddagen lessen gegeven,
welke door de cursisten met voorbeeldige trouw werden
gevolgd.
Dat het eigenlijk een waagstuk was, wat het Nederlands
Filminstituut met deze leergang ondernam, stond de inge
wijden duidelijk voor de geest. De verspreiding van
feitelijke filmkennis onder het Nederlandse publiek had
zich tot dusver, behalve de soms puntige voorlichting in
„Filmforum", in hoofdzaak beperkt tol een scholing van
onderwijzers, jeugdleiders en andere opvoeders tot de
filmvorming van de jeugd. Hel is een verheugend feit, dat
dit werk, door verscheidene instellingen met kracht ter
hand genomen, zich met de jaren snel heeft uitgebreid.
Maar deze arbeid ligt op een ander plan dan een ver
spreiding van de theoretische en practische wetenschap
welke men verwerft of liever dient te verwerven bij
de beoefening van het f i 1 m v a k, waarbij onder „film-
vak" niet alleen moet worden verstaan de vervaardiging
van films, maar ook haar gecompliceerde exploitatie. Op
dit gebied was er lot dusver in ons land nog niets onder
nomen, wat begrijpelijk is, omdat hel organiseren van
dergelijke leergangen grote moeilijkheden met zich brengt,
welke met beperkte middelen niet tot oplossing kunnen
worden gebracht.
Op de eerste plaats worden aan docenten en leerlingen
heel wat zwaardere eisen gesteld en wordt van hen een
dieper-in-de-materie-treden gevergd, dan bij de meer
populaire cursussen in filmaesthetiek en filmhistorie. Op
de tweede plaats moeten de meesten van deze docenten
voldoen aan de eis, dat zij met de practijk van het filmvak
vertrouwd zijn doordat zij het ten dele zelf beoefenen of
beoefend hebben of doordat zij met het bedrijf in zijn
onderscheiden geledingen samenwerken. Zulke docen
ten zijn er in ons land maar weinig te vinden, terwijl de
vooraanstaande vaklieden die uitstekend zouden kunnen
doceren door verbintenissen en drukke werkzaamheden in
de regel niet beschikbaar zijn om onderricht te geven.
Bovendien is het, wanneer men pogingen gaat ondernemen
tot theoretische en practische vakscholing, niet uitgesloten
dat men daarbij een onbewust ressentiment ontmoet bij de
doorknede vakman, die zijn beroep „in the hard way"
heeft moeten leren en meent dat het ook uitsluitend op die
manier te leren is. Ook loopt men gevaar het misnoegen
op te wekken van scribenten, die het pietsje feitelijke ken
nis waarover zij beschikken met vlot woordgegoochel
goed weten te verkopen en zich langzamerhand zo in hun
rol van „filmdeskundige" hebben ingeleefd dat zij het
beneden hun waardigheid achten om enige zelfs maar
elementaire kennis van de vakbeoefening in de practijk
op te doen. En deze laatste groep is ook in ons land
heel wat groter dan men veronderstelt, want betref
fende de film en alles wat daarmede samenhangt acht
Jan en Alleman zich deskundig.
Al is het ongetwijfeld juist, dat in beginsel voor allen
die in het filmbedrijf werken een elementaire kennis van
de beoefening van de onderscheiden bedrijfstakken ge
wenst, om niet te zeggen noodzakelijk is, zo geldt dit
feitelijk evenzeer voor allen die, hoewel niet. in het bedrijf
zelf werkzaam, ex officio met de film te maken hebben.
Niet ten onrechte ziet men bovendien in de verspreiding
van de kennis van het filmvak een der meest effectieve
middelen tot het aantrekken van nieuwe krachten, inzon
derheid van die welke zich in het ambacht van film
kunstenaar willen bekwamen.
Het merkwaardige is echter, dat terwijl er enerzijds
aan de verspreiding van de kennis van het filmvak
tot nu loe nog niets was ondernomen, anderzijds moet
worden vastgesteld, dat zich zelfs voor de bescheiden
Nederlandse filmindustrie reeds het probleem van het
ontbreken van een „Nachwuchs" voordoet en zich met een
eventuele groei van de productie nog sterker zal doen
gevoelen. De scholing van filmvaklieden is daarom ook
in ons land een reëel probleem, voor welks oplossing tot
dusver nog geen enkele stap was gedaan.
Dat de Raad van Beheer van het Nederlands Film
instituut, waarvan Professor Dr. Ph. J. Idenburg het
Voorzitterschap bekleedt, zich van deze problemen reken
schap heeft gegeven, blijkt uit het feit, dat het Instituut het
Dndanks bezwaren en moeilijkheden heeft aangedurfd een
leergang te organiseren, waar degenen, die zich voor de
film interesseren, in staat gesteld worden de vereiste
propaedeutische kennis omtrent de ambachtelijke zijde van
de filmproductie op te doen. Dit was een verstandig be
sluit, omdat het Instituut daarmede niet meer hooi op zijn
vork nam dan onder de gegeven omstandigheden verant
woord was. Een dergelijke algemene cursus, welke zon
der theorie en filmaesthetische aspecten te verwaarlozen
de cursisten op instructieve wijze met de practijk en
de problemen van de filmvervaardiging confronteert,
geeft leiding en docenten gelegenheid de nodige ervaring
op te doen omtrent stofverdeling en leermethoden, wat
van grote betekenis kan zijn voor het bepalen van de
richting, welke uiteindelijk moet worden gevolgd bij hel
organiseren van eventuele leergangen, welke als een essen
tieel bestanddeel van een vakopleiding kunnen worden
beschouwd.
De leiding van deze cursus berustte bij Dr. J. M. L.
Peters, Directeur van het Nederlands Filminstituut, die
in deze taak geassisteerd werd door Mej. Dr. B. H. Polak.
De onderwerpen welke werden behandeld waren
scenario- en draaiboektechniek, opnametechniek, regie,
montagetechniek, geluidstechniek, laboratoriumwerk, pro
ductieleiding, filmhandel, geschiedenis van de filmkunst,
werkwijze der grote regisseurs, filmkunsttechniek in de
practijk enz.
Als docenten traden op: Charles Dekeukeleire, film
regisseur, die onder meer op de Biënnale een prijs won
voor zijn „Thèmes d'Inspiration"Prosper Dekeukeleire,
cameraman van Cinetone onder meer bij „Ciske de Kat";
A. van Domburg, filmcriticus en redacteur van „De Tijd";
Arthur Dreyfuss, Amerikaans regisseur, docent, in de film
kunde aan de New York University, die onder meer een
aantal met Nederlandse kunstenaars in de Cinetone Stu-
16