Dalende filmproductie
aantal kleinere exploitaties - - tezamen ongeveer 10
van het totale aantal bioscopen - - werkt mei verlies,
andere werden inmiddels tot sluiting gedwongen.
Twee jaar geleden erkende de Britse regering deze
moeilijkheden en verzachtte de vermakelijkheidsbelasting,
welke niet procentsgewijs maar gestaffeld geheven wordt,
met rond 35 millioen gulden per jaar. Maar deze ver
laging was te gering om succes te hebben en het bedrijf
bleef gebukt onder een te zware last, welks verlammende
uitwerking geleidelijk aan duidelijker aan de dag treedt.
Immers ten einde aan de toenemende concurrentie van
televisie en andere media met. succes het hoofd te kunnen
bieden, mogen de Britse exploitanten niet achter blijven
bij de technische ontwikkeling welke zich in het interna
tionale filmbedrijf voltrekt. Einde September 1955 waren
daarom 2.523 of meer dan de helft van hel totale aanlal
Britse bioscopen uitgerust voor anamorfische projectie en
ongeveer 600 voor stereofonisch geluid, wat van de be
trokken exploitanten grote kapitaaluitgaven vergde. Daar
enboven is de laatste jaren een begin gemaakt met de
noodzakelijke vernieuwing en modernisering van vele
bioscopen, welke niet meer aan de normen welke men aan
de huidige filmexploitatie dient, te stellen voldoen, wat
eveneens aanzienlijke investeringen vraagt. En aangezien
tengevolge van de ongunstige bedrijfssituatie vele exploi
tanten niet tot investeringen uit eigen middelen in staat
zijn en het hiervoor benodigde kapitaal slechts moeilijk
en tegen bezwarende condities kunnen aantrekken de
financiële wereld heeft niet ten onrechte een pessimisti
sche opvatting van de risico's en wisselvalligheden van het
bedrijf moeten zij de technische vernieuwing op basis
van huurkoop en de modernisering door middel van voor
schotten of leningen financieren.
Indien de Britse exploitanten niet in staat gesteld wor
den de verdere technische ontwikkeling bij te houden en
hun verouderde gebouwen en inrichtingen te vernieuwen,
zal het gehele Britse filmbedrijf daarvan de ernstige terug
slag ondervinden. Een gezonde en goed geoutilleerde bio
scoopexploitatie is een conditio sine qua non voor een
belangrijke nationale filmproductie als de Britse, welke
zich verzekerd moet weten van een behoorlijke thuismarkt
om haar product te amorliseren wil zij in staat zijn met
succes een deel van de buitenlandse markt te veroveren.
Ook het filmverhuurbedrijf ondervindt grote moeilijk
heden. Blijkens de statistieken van het Ministerie van
Handel is het aandeel van de filmverhuurders in de recet
tes na aftrek van de aan de producenten verschuldigde
auteursprijs in de periode 19501954/55- practisch onge
wijzigd gebleven, terwijl de bedrijfskosten in dezelfde
tijd sterk stegen.
Een hoge vermakelijkheidsbelasting is voor een natio
nale filmproductie een bijzonder zware last, omdat zij
de amortisatiekansen op de eigen markt sterk vermindert,
zoal niet onmogelijk maakt. Zij ondervindt immers steeds
de scherpe concurrentie van het buitenlandse product dat
zijn amortisatie reeds geheel of in hoofdzaak op andere
markten heeft gevonden. Dit is zeker het geval met de
Britse film, die aan een geduchte concurrentie van de
Amerikaanse film het hoofd moet bieden. Het merkwaar
dige daarbij is, dat de Amerikaanse film in Engeland het
grote voordeel van gemakkelijke verstaanbaarheid heeft,
terwijl de Britse film op de Amerikaanse markt bij het
blijkbaar chauvinistische Amerikaanse publiek „taalmoei-
lijkheden" ondervindt. Hoe het ook zij, de Britse filmpro
ductie vindt daardoor op haar eigen markt een naar ver
houding veel gevaarlijker concurrent dan andere nationale
filmindustrieën, terwijl zij bovendien nog fiscale lasten
heeft te torsen, welke meer dan 40 procent zwaarder zijn,
dan die van haar mededingster.
Uit onderstaand overzicht, van het aantal hoofdfilms,
dat gedurende de laatste zes jaar op de Britse markt werd
uitgebracht, blijkt duidelijk de betekenis van de Britse
film en tevens haar moeilijke positie ten opzichte van
het Amerikaanse product, dat ruim 90 van de films uit
de „overige landen" voor zijn rekening neemt.
1950 1951 1952 1953 1954 1955
121 118 135 128 140 130
468 461 448 407 382 354
Britse films
overige landen
589
579
583
535
522
484
Men moet bewondering hebben voor de Britse produ
centen, die ondanks een steeds moeilijker situatie met alle
hun ten dienste staande middelen getracht hebben hun
productiequantum te handhaven, te meer daar, zoals uit
een kort geleden ingesteld onderzoek gebleken is, de
Britse films over het algemeen niet in staat zijn onder de
huidige omstandigheden haar productiekosten op de eigen
markt te recouperen, zelfs niet met ondersteuning uit het
zogenaamde hulpfonds voor de Britse filmproductie. De
meest stringente bezuinigingen op de productiekosten
wegen niet op tegen de voortdurende stijging van mate-
riaalkosten en lonen alsmede de stijging veroorzaakt door
de toepassing van de aanzienlijk duurdere kleurenfilm en
de ontwikkeling van nieuwe technieken ten einde de
groeiende competitie van de televisie het hoofd te kunnen
bieden. Van 1 April 1953 tot 30 Juni 1955 werden er
blijkens bedoeld onderzoek 315 zogenaamde „lange"
films vervaardigd. Men heeft vastgesteld, dat 134 van deze
films geproduceerd werden voor bijna 129 millioen gul
den en tezamen een deficit boekten van bijna 38 millioen.
Dit deficit werd verminderd door een uitkering van rond
21 millioen uit het productiefonds en zal verder nog wor
den verminderd door een nog uit dat fonds te vorderen
bedrag van 6 millioen.
Uit het vorenstaande volgt, dat de 134 films in kwestie
nog een verdere 11'millioen gulden zouden hebben moeten
ontvangen om „er uit te springen", uiteraard zonder een
cent winst te maken.
Ofschoon het reeds eerder genoemde hulpfonds, het
zogenaamde British Film Production Fund, in 1950 werd
ingesteld om de Britse filmproductie voor totaal uitster
ven te behoeden, zijn de inkomsten van dit fonds steeds
beneden de ramingen gebleven ten gevolge van het ge
stadig dalende bioscoopbezoek.
Misschien worden de groeiende moeilijkheden waarmede
de Britse filmproductie te kampen heeft nog het best ge
demonstreerd door het navolgende overzicht, dat werd ge
publiceerd in het verslag over 1955 van de National Film
Finance Corporation, dat bijzonderheden vermeldt over de
films, welke door dit lichaam financieel werden gesteund
en uitgebracht werden in de kalenderjaren 1952, 1953
en 1954. De N.F.F.C. is een bij de zogenaamde Special
Loans Act 1949 ingesteld overheidsinstituut ter financie
ring van de filmproductie met een nominaal kapitaal van
80 millioen gulden. Het geeft een aanvullende financie
ring, welke in de regel de laatste 30 van de productie
kosten dekt door middel van leningen tegen een rente van
4 tot 5 P/c.
26