Het gevaar van oververhitting der lilm Oorzaken en gevolgen ao De gevolgen van ernstige oververhitting openbaren zich in de vorm van schroeiplekken op het beeld. Het eerst worden de donkere scènes aangetast. Alleen de snelheid van voortbeweging langs de plaats, waarop het booglicht is geconcentreerd, behoedt de film tegen oververhitting en verbranding. Zelfs de snelheid van 24 beeldjes per seconde is echter bij gebruik van krachtige belichting nog niet voldoende. Er zijn dus spe ciale maatregelen nodig om verbranding van het film materiaal te voorkomen. Toen nog allerwege het zeer brandbare nitraatfilm materiaal werd toegepast, vormde dit onderwerp overal ter wereld een bron van moeilijkheden. De operateur ge bruikte allerlei hulpmiddelen om het materiaal beneden de betrekkelijk lage ontvlammingstemperatuur te houden en van zijn waakzaamheid hing het voor een belangrijk deel af, of er geen ongelukken zouden gebeuren. Welis waar werd hij daarbij met het voortschrijden der jaren door allerlei technische hulpmiddelen zoals aehtervlin- ders, water- en luchtkoeling, warmtefilters, lusautomaten, enz. enz. krachtdadig geholpen, maar oppassen bleef toch steeds de boodschap. Nu thans allerwege het practisch onbrandbare filmma teriaal wordt gebruikt, is dus het hierboven bedoelde ont- vlammingsgevaar verdwenen, maar het risico van over verhitting der films blijft alle aandacht verdienen. Hel verschil is namelijk, dat het thans niet meer gaat om de beveiliging van film en publiek tegen brand, maar om het verzekeren van de best mogelijke kwaliteit van het geprojecteerde filmbeeld. Helaas, er wordt nog maar al te dikwijls aangenomen, dat nu hel brandgevaar is geweken, ook de koeling van het filmmateriaal respec tievelijk de projector minder belangrijk zou zijn. In vorige publicaties hebben wij reeds enige malen over dit onderwerp geschreven, doch wij willen thans eens wat nader op het hoe en waarom ingaan. in de loop van de tijd is men er algemeen toe over gegaan de vroeger toegepaste voorvlinder te vervangen door achtervlinder of trommelblende, waardoor de licht- stroom voordat deze het filmbeeld bereikt, reeds één of zelfs tweemaal wordt onderbroken, hetgeen de hitte op het filmbeeldje dienovereenkomstig vermindert. De lilm absorbeert de hitte echter op twee manieren. Een groot gedeelte wordt opgenomen op de punten waar het film materiaal in aanraking komt met de sterk verwarmde ge deelten van de projector. Dit is dus in hoofdzaak in het filmvenster, alwaar de perforatieranden van de film de metalen geleidebaan raken. Een ander gedeelte van de hitte is afkomstig van de lichtbundel, die op het filmbeeld valt. zij het dat dit tegenwoordig een kleiner deel is, dank zij de zojuist genoemde trommelblende en de snel heid, waarmede de film wordt voortbewogen. De hoeveelheid warmte, welke het filmmateriaal absor beert, kan men meten in calorieën. De intensiteit van de hitte meet men daarentegen in graden. Hoewel de randen van de film de grootste hoeveelheid hitte in calorieën opnemen, krijgt de emulsie, welke door de lichtbundel wordt geraakt, een hogere temperatuur in graden te ver duren. Het is deze hoge temperatuur, waaraan de emulsie gedurende de korte ogenblikken van belichting wordt blootgesteld, die ertoe kan leiden, dat het filmbeeld gaat blakeren of dat de emulsie zelfs verbrandt. Wij leggen er hier de nadruk op, dat het dus niet gaat om het dragermateriaal, maar om de emulsie, welke de grote hitte opneemt. Het ergst is dit dan in de donkere gedeelten. Verder bestaat nog de mogelijkheid, dat de oppervlakte van de emulsie zeer heet wordt, terwijl de lagen, welke zich daaronder bevinden, minder worden verwarmd. Het bovenste laagje wordt dan verkleurd en men krijgt een filmbeeldje te zien met typisch grijsbruine of sepia vlek ken. Wanneer men een dergelijk verschijnsel waarneemt is dit een teken, dal onvoldoende koeling wordt toegepast. Als men een fotographisch beeld met licht bestraald, wordt daarin warmte opgewekt. In tegenstelling tot het geen nogal eens wordt beweerd, gebeurt dit ook door de onzichtbare ultra-violette en speciaal door de infra-rode stralen. Bestraling is immers niets anders dan een vorm au energie, die wordt omgezet in warmte. Dikwijls spreekt men van de hitle van een lichtbundel of van de hitte van zichtbare lichtstralen. De werkelijkheid is zo, dat iedere straling zonder warmte is totdat zij door de een of andere materie wordt geabsorbeerd. Dan pas ontstaat een meer dere of minder mate van verwarming. De mate van verhitting is voor alle soorten van straling, zichtbaar of onzichtbaar, dezelfde, zolang ook de inten siteit van de bestraling gelijk is. De opvatting dat bijvoor beeld infra-rode stralen warmlestralen zijn en dal andere vormen van onzichtbaar licht weinig ol' geen warmte geven, berust op een misverstand. Het vorenstaande houdt in, dat de verwarmende kracht van het licht, opgewekt met behulp van koolspitsen, wel kan worden verminderd, doch nooit geheel kan worden opgeheven. Wanneer geschikte filters, de onzichtbare stralen verwijderen, wordt de verwarming, welke deze stralen anders teweeg zouden brengen, vermeden, maai de warmte van hel zichtbare licht, dat men nu eenmaal nodig heeft, verandert niet. Men hoort nogal eens spreken over koud licht, doch uit het vorenstaande blijkt wel, dat dit niet bestaat. De sterkste en daardoor ook de heetste stralen in het booglicht liggen in het zichtbare gedeelte en mogen dus niet worden uitgefilterd. Het behoeft thans zeker geen nader betoog meer, dal voorwerpen, welke licht volledig doorlaten of licht volle dig reflecteren, door bestraling niet verwarmd kunnen worden, zelfs niet indien men de grootst denkbare hoe veelheid licht daarop laat schijnen. L'it het feit, dat men er in de practijk niet in is ge slaagd dergelijke voorwerpen koud te houden, volgt on middelijk, dat er geen glas of spiegels bestaan, die het licht volledig doorlaten respectievelijk reflecteren. Het allerbeste projectie-objectief absorbeert toch atijd nog 15 a 20 lioht en booglampspiegels absorberen ondanks alle getroffen voorzorgen eveneens 10 a 30 'i van het zichtbare licht, alsmede een groot gedeelte van de onzicht bare stralen, hetgeen in beide gevallen leidt tol een om zetting in warmte. Bij de booglampspiegel wordt deze warmte gelijkmatig over een betrekkelijk groot oppervlak verdeeld, waardoor het glas gelijkmatig kan uitzetten en niet zal barsten. Bevindt zich echter op zulk een spiegel een vlek of het een of andere donkere voorwerpje, dan neemt die plaats Het boltrekken van de film door te sterke verhitting (Afb. Kodak) Ook deze golving kan worden veroorzaakt door oververhitting (Afb. Kodak) belangrijk meer warmte op en is de kans groot, dat door het verschil in spanning hel glas van de spiegel zal barsten. Ook de film absorbeert licht en zet het om in warmte. De doorzichtige drager absorbeert weinig licht en krijgt daardoor het merendeel van zijn verwarming door het contact met het hete metaal van het filmvenster. Voor wat betreft de emulsie is de absorptie van de hoe veelheid licht sterk afhankelijk van de doorschijnendheid. Een donkere scène absorbeert meer licht dan een licht lalereel en wordt daardoor ook sterker verwarmd. Kleu- rencopieën, welke onder andere voor de sterk warmte- veroorzakende infra-rode stralen betrekkelijk doorzichtig zijn, worden minder snel verwarmd dan zwart/witte copieën, die zowel de zichtbare als de onzichtbare licht stralen absorberen. Vandaar dat kleurenfilms minder snel oververhit geraken. Bij de invloed van hel infra-rode licht willen wij nog even stil blijven staan, omdat deze lichtstralen verant woordelijk zijn voor ongeveer 70% van de totale hitte, welke bijvoorbeeld wordt opgewekt, indien gebruik wordt gemaakt van een Ll-spiegelbooglamp. Bij Hl-licht is dit ongeveer 50%. Hierbij zij nog opgemerkt, dat metalen spiegels meer infra-rode stralen reflecteren dan glazen spiegels, waardoor ook meer warmte wordt veroorzaakt. Bij toepassing van filters, dienende om de infra-rode stralen tegen Ie houden (te absorberen), moet men in het oog houden, dal zulk een filter bij Hl-licht ongeveer 65!% van het gevaarlijke infra-rode licht opneemt. Daar bij gaat echter tevens 10 van het zichtbare licht ver loren. De totale warmte-absorptie bedraagt bij toepassing van zulk een filter ongeveer 38,%. Uit het vorenstaande mag niet worden geconcludeerd, dat dus in alle gevallen de toepassing van een infra-rood filter vereist zou zijn. Dit wordt echter belangrijk wanneer de koolspitsen met 65 of meer ampère worden belast en er dus een zeer sterke lichtstroom ontstaat. 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 31