Raad voor de Kunst
van weinig of geen invloed is op de bioscoopexploitatie.
Zij vertoont in niets gelijkenis met de stormachtige groei
in de Verenigde Staten en evenmin met die welke in
Engeland de laatste jaren is waar te nemen. Televisie
rechten op films worden nog slechts in geringe mate en
onder velerlei beperkingen verleend. Opmerkelijk is de
belangstelling, welke speciaal de Italiaanse bioscoopex
ploitanten voor televisie op groot doek bleken te hebben.
Honderden bioscopen zijn in Italië voor dit doel geëqui
peerd. Als gevolg hiervan meent men een nieuwe toename
van het bioscoopbezoek te kunnen waarnemen.
Het in punt vier vermelde voorontwerp van een inter
nationale conventie betreft de bescherming van uitvoe
rende kunstenaars, fabrikanten van gramofoonplaten en
de radio-omroep. Dit voorontwerp is nog in studie bij het
Bureau van het Internationale Verbond tot Bescherming
van Werken van Kunstenaars te Bern en bij het Interna
tionale Arbeidsbureau. Het is voor het filmbedrijf van
betekenis in verband met het artikel waarin de rechten
van de uitvoerende kunstenaars worden omschreven, en
inzonderheid in verband met het artikel dat onder meer
televisie-organisaties het recht geeft openbare vertoning
van door haar geteleviseerde films te verbieden, weshalve
de filmverhuurders in hun leveringscontracten met de
omroepverenigingen het geven van zulk een verbod zou
den kunnen eisen.
Het is de vraag of het voorontwerp dat nog onderwor
pen moet worden aan de goedkeuring van een internatio
nale diplomatieke conferentie, de artisten belangrijk meer
rechten zou geven dan zij thans reeds hebben. De gepro
jecteerde bescherming van de gramofoonplatenfabrikant
berust uiteraard op economische gronden. Of deze thuis
hoort in een ontwerp ter bescherming van de droits voisins
in het auteursrecht is op zijn minst quaestieus. Met deze
bescherming zou het de fabrikant mogelijk zijn om naast
de vergoeding, welke hem verschuldigd is voor het maken
van het werk, in de toekomst een extra vergoeding ie
heffen voor het ten gehore brengen van de platen. Ook
de rechtsgrond voor deze bescherming is aan gerechte
twijfel onderhevig.
Met bezorgdheid heeft de Union Internationale de 1'Ex-
ploitation Cinématographique geconstateerd, dat de po
gingen van de houders van auteurs- en dergelijke rechten
tot het verkrijgen van nieuwe aanspraken in sommige
landen vastere vormen beginnen aan te nemen. De Interna
tionale Exploitantenorganisatie heeft zich daarom met een
resolutie gericht tot de vergadering van producenten,
waarin zij de filmproducenten dringend verzoekt slechts
zodanige overeenkomsten met filmauteurs af te sluiten.
dat alle voor de openbare vertoning van hun film ver
eiste rechten worden afgestaan. Zij brengt daarbij aan de
producenten in herinnering een bevestiging van het
standpunt dat wij reeds jaren hebben ingenomen en in
practijk gebracht dat in de met de verhuurders over
eengekomen auteursprijs alle exploitatierechten van de
film moeten zijn inbegrepen. Het Bestuur van de Union
Internationale de 1'Exploitation Cinématographique heeft
op zich genomen met de producenten contact op te nemen
teneinde te geraken tot een gemeenschappelijk en formeel
accoord op dit punt.
De bestuursvergadering van de Fédération Internatio
nale des Associations de Producteurs de Films, eind April
in Cannes gehouden, besloot de ontwikkeling op dit terrein
nauwkeurig te volgen. De Fédération zal dientengevolge
bij de volgende vergadering van het Berner Bureau verte
genwoordigd zijn door haar secretaris en haar rechtskun
dige adviseurs. In de algemene vergadering, welke eind
Juli in Londen zal worden gehouden, zal hierover onge
twijfeld rapport worden uitgebracht.
De Wet op de Raad voor de Kunst is ingevolge
Koninklijk besluit van 4 Juni 1956 op 15 Juni jl. in
werking getreden, tegelijk met het Koninklijk besluit van
17 Januari 1956, dat de samenstelling van deze Raad en
de plaatsvervanging regelt.
Voorts is met ingang van 15 Juni de Voorlopige Raad
voor de Kunst opgeheven, welk College werd ingesteld
bij Koninklijk besluit van 28 Mei 1947.
Bij Koninklijk besluit van 9 Juni jl. zijn inmiddels de
leden van de Raad voor de Kunst benoemd en zijn, bij
beschikking van de Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen dd. 13 Juni jl., verdeeld over de zes af
delingen van de Baad.
Tot voorzitter is benoemd Mr. Dr. P. J. Witteman te
Overveen, lid der Eerste Kamer van de Staten-Generaal,
en tot ondervoorzitter Jhr. W. J. H. B. Sandberg, directeur
der stedelijke musea te Amsterdam, die deze functies ook
bij de Voorlopige Raad vervulden.
In de Afdeling Filmkunst zijn benoemd
Ch. Boost te Amsterdam, filmcriticus en bestuurslid
van het Nederlands Filmmuseum; J. G. J. Bosman, direc
teur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; Ch. Huguenot
van der Linden, filmproducent te Amsterdam; Mr. H. L.
's Jacob te Voorburg; P. J. van Mullem te Oegstgeest,
directeur van de Stichting Filmcentrum en hoofdredacteur
van het ,,Critisch Filmbulletin"J. G. J. Toonder te
Amsterdam; E. J. Verschueren, filmproducent te Haar
lem, en A. H. Wegerif te Wassenaar.