HET BEGIN
„Ik spoedde mij naar Auguste Lumière en bood hem
aan zijn uitvinding te kopen. Ik bood tienduizend, twintig
duizend, vijftigduizend francs. Ik zou hem graag mijn
gehele fortuin, mijn huis, mijn gezin in ruil er voor heb
ben willen geven. Maar Lumière wilde niet naar me luiste
ren. „Jongeman", zei hij, „je zou me dankbaar moeten
zijn, omdat mijn uitvinding, ofschoon zij niet te koop is,
jou ongetwijfeld zou ruïneren. Zij kan een poosje als een
wetenschappelijke curiositeit geëxploiteerd worden, maar
afgezien daarvan heeft zij geen enkele commerciële
waarde". Aldus verhaalt Méliès de indruk welke de
..cinématographe Lumière" in de Salon Indien in het
sousterrain van het Grand Café aan de Boulevard des
Capucines eind December 1896 op hem had gemaakt en
de koude douche welke hij van Lumière kreeg. Thomas
Edison had al even weinig vertrouwen in zijn nieuwe
wonder, dat hij weigerde voor 30 in Europa te laten
octrooieren, maar waarvoor hij enige jaren later een
honderdvoud zou spenderen „ter bescherming van zijn
rechten".
Het waren niet de uitvinders, die het meest in opwin
ding raakten over de nieuwe vinding waar zij niet veel
in zagen maar artisten en ondernemers met een open
oog voor mogelijkheden, soms personen die beide quali-
teiten in zich verenigden. Van hen zou de film de stimu
lansen tot haar eigenlijke ontwikkeling krijgen.
Het ontstaan van de film, niet minder belangrijk dan de
uitvinding van de boekdrukkust, is geen eenvoudig ver
haaltje, zoals dat van Koster in de Haarlemmerhout; op
dit punt kunnen de historici het ten minste eens zijn. De
uitvinding van het technische apparaat was de resultante
van een samenspel van onderscheiden technische ontwik
kelingen, welke haar oorsprong vonden in een ver verleden
en ten slotte geleid hebben tot de film zoals wij die ken
nen. Langzamerhand wordt ons aan de hand van vergeelde
rapporten uit de archieven van oude wetenschappelijke
genootschappen, oude octrooibeschrijvingen, tekeningen,
ontwerpen en brieven en zelfs enkele teruggevonden
apparaten het verloop van die ontwikkelingen duidelijk.
Het is een moeizaam compilatiewerk, zoals in de paleo-
biologie waar het spoor van een veelbelovende ontwikke
ling plotseling dood schijnt te lopen en het verband met
de voortlevende reeksen niet zo eenvoudig is vast te stel
len. En het merkwaardige daarbij is zoals Manvell
eens spottend opmerkte dat al die grappige voorlopers
uit de praehistorie van de film ook nog namen hebben
als praehistorische monsters. Men denke bijvoorbeeld aan
de „phaenakistoscoop" (1832) van Plateau, de „stro
boscoop" (1832) van Von Stampfer, de „zoötroop"
(1833) van de Brit Horner en de „zoëtroop" (1860) van
Desvignes, de „zoögyroscoop" (1872) van Muybridge, de
„praxinoscoop" (1880) van Reynaud enz. enz.
Als we de eigenlijke film naderen ontdekken we een
ware Babylonische spraakverwarring door alle mogelijke
samenstellingen met de woorden „kinein" bewegen)
en „bios" leven), welke vaak op totaal verschillende
apparaten betrekking hebben, maar alle getuigen van het
streven naar dat ene ideaalhet weergeven van de b e-
weging van het leven. Zo duikt in 1861 in de
octrooiregisters te Washington het woord „kinematoscoop"
op gepatenteerd door Coleman Sellers, in 1889 de „kineto-
scoop" van Edison. De „kinescoop" wordt in 1892 uitge
vonden. De Fransman Léon Bouly verkrijgt in 1893 oc
trooi op een projectie-apparaat onder de naam „ciné
matographe" tot ten slotte de gebroeders Lumière met
hun opname- en projectie-apparaat kwamen, dat bekend
werd als ,,Le cinématographe Lumière".
Dan zijn daar nog de samenstellingen met „bios", zoals
bijvoorbeeld de uit 1865 daterende „bioscoop", (ook wel
stereofantascoop genaamd) van de Franse sterrekundige
Léon Foucauld, welk apparaat niets te maken had met de
„bioscoop" van Georges Demeny. Deze laatste vinding was
op haar beurt ook maar een voorloper en had weer niets
gemeen met het volwaardige filmopname- en filmprojec
tie-apparaat van dezelfde naam, dat door Max Skladanow-
sky op 1 November 1895 voor het publiek in de Winter-
garten te Berlijn werd gedemonstreerd, dus nog acht we
ken voor de verschijning van de „cinématographe
Lumière". Maar al spoedig werd ook het woord „biograaf"
populair.
Het leek wel of de aanvankelijk ongelovige uitvinders,
die vaak onderling" contact hadden en van elkanders vin
dingen op de hoogte waren, door de opwinding van
enkele lieden met een visionnaire geest zoals Méliès er
bijvoorbeeld een was werden aangestoken, want de ene
demonstratie volgde op de andere in die voor de cinema
tografie zo gedenkwaardige winter van 18951896 en
ook nog de gehele zomer daarna.
De cinématographe Lumière verscheen: op 20 Februari
1896 in de Polytechnic in de Regent Street te Londen, op
dezelfde dag toen daar in het Finsbury Technical College,
de „Theatrograph", de filmprojector van R. W. Paul werd
gedemonstreerd. Op dat tijdstip werden, eveneens te Lon
den in Piccadilly, de door Birt Acres in Januari voor de
Royal Photographic Society vertoonde films reeds com
mercieel geëxploiteerd. Trouwens alle drie demonstraties
werden een commercieel succes, hadden een „long run"
de theatrograph twee jaar en de cinématographe acht
tien maanden achtereen in verschillende opeenvolgende
Londense vaudeville theaters en music halls en werden
de directe aanleiding tol het ontstaan van het Britse film-
In Brussel, waar de cinématographe Lumière reeds in
November 1895 in de „Cercle artistique" door tussen
komst van de Association beige de Photographie was
vertoond, luidde de eerste commerciële voorstelling op 1
Maart 1896 de geboorte van het Belgische filmbedrijf in.
Het was daar het dagblad „La Chronique", dat zijn „salie
de dépêches" transformeerde in „salie de cinéma", een
naam die door Britten, Duitsers en Fransen al spoedig
werd overgenomen.
Als de „Banner day" van het Amerikaanse filmbedrijf
wordt de 23ste April 1896 beschouwd. Op die dag begon
namelijk de succesvolle commerciële exploitatie van de
op 3 April voordien reeds gedemonstreerde „Vitascope"