Denemarken
Duitsland
Raad van Europa sticht filmprijs
Wijziging wet op het bioscoopwezen
Berlinale een succes
In Brussel vergaderden op 14 en 15 Juni de vertegen
woordigers van de Europese f'ilmjournaals om zich ie
beraden over gemeenschappelijke problemen.
Als belangrijkste punt stond op de agenda de vrijheid
van „la presse filmée" tot het opnemen van eventuali
teiten, die voor het grote publiek van belang zijn. Terecht
werd door de onderscheiden vertegenwoordigers naar
voren gebracht, dat het wekelijkse filmjournaal dezelfde
voorrechten en vrijheden dient te genieten als de druk
pers. Met algemene stemmen werd een resolutie aange
nomen, waarin geëist werd, dat aan de commercialisering
van sport- en andere evenementen waarvoor algemene be
langstelling bestaat zoals bijvoorbeeld de olympiade
een einde zal worden gemaakt.
Ter bevordering van de gemeenschappelijke belangen
en van het internationale overleg werd besloten tot het
oprichten van een internationale organisatie van film-
journaalmaatschappijen, de ..International Neswreel
Association", welke haar zetel te Genève zal hebben.
De commissie van deskundigen voor culturele aange
legenheden van de Raad van Europa heeft in het ontwerp
voorstel voor de begroting 1957 opgenomen een door de
Raad toe te kennen onderscheiding voor de beste film.
Ofschoon hierover nog geen richtlijnen bekend zijn,
wordt algemeen aangenomen, dat in dit verband als de
beste film zal worden beschouwd de film, welke op de
meest overtuigende wijze de Europese gedachte propageert.
Er is in Denemarken een parlementaire commissie in
gesteld, welke zich bezig houdt met de bestudering van
het vraagstuk van een eventuele wijziging van de Deense
wet op het bioscoopwezen.
De Deense filmwet bepaalt, dat er geen bioscoop mag
worden gebouwd of geopend zonder vergunning van de
Overheid. Voor de exploitatie is sedert 1922 een aparte
vergunning nodig van de Minister van Justitie.
In 1938 werden de destijds bestaande wetten en voor
schriften inzake het filmbedrijf gecodificeerd in één
nieuwe wet, welke wat haar vergaande slaatsbemoeiing
betreft niet vergeleken kan worden met de filmwetgeving
in andere West-Europese staten en op onderscheiden
punten overeenkomst vertoont met die van enige landen
achter het IJzeren Gordijn, zoals bijvoorbeeld Polen en
Tsjecho-Slowakije.
Wil men een juist inzicht verkrijgen in de organisatie
van het filmwezen en daarbij beoordelen in hoeverre de
bemoeienis, welk de Overheid daarmede heeft lot al dan
niet bevredigende resultaten heeft geleid, dan is het uiter
aard noodzakelijk dat men nauwkeurig geïnformeerd is,
niet alleen over de historische groei, maar vooral ook
over de achtergronden, de feitelijke omstandigheden die
er de oorzaak van zijn dat dit in het ene land zus en in
het andere land zo gaat of is gegaan. Dit is de reden,
waarom de in 1951 gepubliceerde studie van de Unesco
over het filmbedrijf in zes Europese landen, waarin onder
meer getracht werd een analyse over het filmbedrijf in
Denemarken en Noorwegen te geven, daar maar zeer ten
dele in geslaagd is. Desondanks kan men uit de op pagina
34 van dit rapport slechts schoorvoetend gestelde con
clusie: het algemene peil van de bioscoopexploitatie
schijnt in Denemarken niet veel hoger te. zijn dan dat in
andere landen" afleiden, dat de rigoureuze Deense wet
geving niet geleid heeft tot een hoger peil dan in landen
waar het vrije initiatief zich kan ontplooien. De opvatting,
dat een vergaande Overheidsbemoeiing in dit opzicht geen
waarborgen kan geven, wordt nog eens bevestigd door de
op pagina 74 van eerder genoemd rapport gegeven con
clusie ten aanzien van het bioscoopwezen in Noorwegen
waar ruim 70 van de bioscopen sedert 1913 door de
Overheid wordt geëxploiteerd dat „evenals het geval
is in Denemarken, moet worden toegevoegd dat dit ver
gunningsstelsel over het algemeen niet geleid schijnt te
hebben tot een programmatype, beter dan dat in andere
landen wordt aangetroffen..." Voorwaar een mager resul
taat van meer dan veertig jaar Overheidsexploitatie!
Reeds onmiddellijk na de bevrijding was in Denemar
ken een commissie ingesteld om de filmwetgeving onder
de loep te nemen, maar deze commissie kon het over de
aanbevelingen aan het parlement niet geheel eens worden.
Een deel der commissieleden was tegen, een andere groep
vóór het handhaven van het huidige vergunningssysteem.
Alle commissieleden waren het er evenwel over eens, dat
het wenselijk zou zijn vergunningen in den vervolge alleen
aan individuele personen te verstrekken, en niet aan in
stellingen en organisaties, al erkende men in principe het
recht van de gemeentelijke Overheid om zelf te exploi
teren,
Men ziet hieruit hoe zeer zich in een twaalftal jaren
tijds de opvattingen over Overheidsexploitatie eens
vurig aanbevolen als „het" middel tegen mogelijke en
vermeende culturele tekortkomingen gewijzigd hebben.
Inmiddels is deze kwestie door het parlement zelf op
nieuw in studie genomen en moet het resultaat worden
afgewacht.
De internationale vakpers is het er over eens, dat het
Vle Internationale Filmfestival, dat van 22 Juni tot 3 Juli
te Berlijn is gehouden, een succes is geworden en in elk
geval op één lijn kan worden gesteld met de filmfestivals
van Cannes en Venetië.
In hun nabeschouwingen, geven de Duitse vakbladen
uiting aan hun waardering voor de goede organisatie,
maar sparen tegelijkertijd hun critiek niet. Over het alge
meen zijn zij van oordeel, dat er teveel films werden ver
toond en er teveel vergaderingen en ontvangsten waren,
zodat hel de bezoekers niet mogelijk was op alle belang
rijke bijeenkomsten en filmvertoningen aanwezig te zijn.
Het gevolg van deze overdaad was, dat de belangstelling
al te zeer verbrokkeld werd.
Wat is daar nu tegen te doen? Het festival verlengen
zou te kostbaar worden, zowel voor de organisatoren als
voor de bezoekers. Een oplossing zou de vermindering
14