Italië
Nieuwe filmwet
zetelcapaciteit zou zijn, dit er toe zou leiden dat de cliënten
van de gesloten zaken opgenomen zouden worden door de
overige bioscopen.
Deskundigen hebben deze zaak onderzocht en zijn tot
de conclusie gekomen, dat deze vraag ontkennend moet
worden beantwoord. Men heeft aan de hand van de
statistieken en de practijk vastgesteld, „dat een verminde
ring van de zitplaatsencapaciteit leidt tot een correspon
derende en evenredige terugloop in het bioscoopbezoek".
Ofschoon het bioscoopbezoek in 1955 terugliep, zouden
volgens marktonderzoekingen de leeftijdgroepen van 16
lot 24 jaar thans meer de bioscoop bezoeken dan voor
heen. Blijkens de „Hulton research 1956" steeg in de
periode van 1 Januari tot einde Maart van dit jaar het
bioscoopbezoek van de leeftijdengroepen van 16 tot
24 jaar, die eens of meer per week naar de bioscoop
gaan, met 3 namelijk van 68,4 in het eerste
kwartaal van 1955 tot 71,3 in het eerste kwartaal van
1956. Betekent dit dat de jeugd ondanks de zich uit
breidende televisieprogramma's haar uitgaansgewoonten
heeft hervat?
Op 9 Mei jl. is na een periode van voorbereiding en
behandeling, welke bijna twee jaar in beslag nam, een
nieuwe filmwet aangenomen. Zij is met terugwerkende
kracht per 1 Januari 1956 in werking getreden en zal op
30 Juni 1959 expireren.
Deze nieuwe wet is grotendeels het werk van de Minister
van Financiën, Giulio Andreotti, die zijn ideeën voor een
nieuwe wet het vorige jaar in zijn eigen blad ,,Concre-
tezza" uiteen heeft gezet. Andreotti's denkbeelden ter be
vordering van de nationale filmproductie omvatten: 1.
regeringssubsidies; 2. speciale credieten; 3. handhaving
van een jaarlijks vertoningsquotum voor Italiaanse films;
4. belastingverlaging ter aanmoediging van de bioscoop
exploitanten; 5. het jaarlijks toekennen van belangrijke
geldprijzen; 6. het toekennen van premiën op de export
van Italiaanse films; 7. belasting op niet-Italiaanse films.
Het is Andreotti niet gelukt al zijn denkbeelden door te
voeren, maar wel de meest essentiële punten welke ook
reeds in de vorige wet belichaamd waren, namelijk 1, 2,
3 en 4 (men vergelijke onze analyse in het nummer van
Augustus/September 1955), zij het met wijzigingen.
De premie van 20 of l'/5 deel van de opbrengst der
vermakelijkheidsbelasting (een premie waarin verhuurder
en producent niet delen) voor de exploitanten van de
bioscopen, welke het nationale product vertonen, is ge
handhaafd met dien verstande, dat de exploitanten 18
ontvangen voor Italiaanse hoofdfilms en 2 voor-
Italiaans bijwerk.
De verplichting om gedurende een bepaalde minimum
tijd Italiaanse hoofdfilms van ten minste 2.000 meter
lengte te vertonen is van 20 dagen per kwartaal verhoogd
lol 25 dagen. Hierbij is de bijzondere bepaling van kracht
geworden, dal Italiaanse kinderfilms van ten minste 1200
meter lengte met betrekking tot het vertoningsquotum als
normale hoofdfilms zullen gelden me! een extra be-
lastinereductie van 40
Italiaanse hoofdfilms van ten minste 2.000 meter lengte
ontvangen een toelage van 16 van haar bruto-recettes,
uitsluitend uit te keren aan de producent gedurende vier
jaar, gerekend vanaf de dag van haar officiële première.
Vroeger konden deze films een toelage van 18 ver
werven.
Een nieuwe bepaling is, dat jaarlijks 15 prijzen van
elk 35.000.000 lires 212.800,—) zullen worden toe
gekend aan films van bijzondere kunstzinnige of culturele
waarde welke als zodanig worden beoordeeld door de
Technische Commissie. Deze commissie is samengesteld
uit regeringsvertegenwoordigers, werkgevers en werkne
mers uit het filmbedrijf en critici.
De toeslag op de journaalfilms is verlaagd van 3
tot Ij/! van de bruto-recettes en die op de korte films
is geheel afgeschaft. In plaats van deze laatste steun
maatregel zullen bij wijze van aanmoediging jaarlijks
120 geldprijzen voor korte films worden toegekend, te
weten 80 prijzen van elk 6.000.000 lires (ƒ36.480,—
voor korte films in kleuren en 40 prijzen van elk 3.000.000
lires 18.240,voor films in zwart en wit.
De belangrijkste wijziging betreft evenwel de financie
ring van het fonds voor de filmproductie. Krachtens de
wet van 26 Juli 1949 verkrijgt dit fonds onder meer zijn
inkomsten uit een speciale heffing op iedere buitenlandse
film, welke in het Italiaans wordt nagesynchroniseerd.
Deze heffing is thans verhoogd van 2.500.000 lires
(ƒ15.200,—) tot 5.500.000 lires (ƒ33.440,—) per film,
en zal daardoor ongetwijfeld als een rem op de film-
import werken. Van deze synchronisatiebelasting zijn vrij
gesteld de ingevoerde jeugdfilms van ten minste 1200
meter lengte, welke door de eerder genoemde commissie
als zodanig worden beoordeeld. Deze films krijgen
bovendien een reductie op de vermakelijkheidsbelasting
van 40
Bij de zeer langdurige discussies in het parlement over
deze filmwet was de censuurkwestie de steen des aanstoots,
het voornaamste meningsverschil tussen regering en op
positie. Het ging hierbij niet zozeer om een morele
censuur een beoordeling naar normen als bijvoorbeeld
openbare orde en goede zeden maar om de indirecte
politieke censuur welke op grond van onderscheiden wet
telijke voorschriften kan worden uitgeoefend en daad
werkelijk ook wordt uitgeoefend. Aangezien de behande
ling van het wetsontwerp door deze gang van zaken te
zeer werd opgehouden is men overeengekomen alle
artikelen welke op de censuur betrekking hebben uit het
ontwerp te schrappen. Daarom zullen de oude veel be-
critiseerde censuurbepalingen voorlopig van kracht blijven
tol 31 December 1957. Men verwacht, dat een afzonderlijk
ontwerp ter zake Ie zijner tijd aan hel parlement zal wor
den voorgelegd.
De bioscoopexploitanten hadden liet verzoek ingediend,
dat in de nieuwe wet met betrekking tot de vestiging van
nieuwe bioscopen de bepaling zou worden opgenomen,
dat met de toelating rekening zou worden gehouden met
de verhouding tussen het aantal inwoners en de zitplaat
sencapaciteit. Dit is niet geschied en daardoor zal de in
Italië beslaande overcapaciteit er is namelijk één zit
plaats per negen inwoners nog worden vergroot. In
Frankrijk en de Verenigde Staten is deze verhouding
16 1 en in West-Duitsland 24 1
20