vallen in twijfel getrokken, de razende achtervolging, de virtuoze schietpartij en het onbewogen landschap bleven. Zeer zeker heeft de ontwikkeling van de werstern een richting gekozen van groter historische en psychologische waarachtig heid. Samenvattend kunnen we zeggen ook een later artikel van Bazin over „L'évolu- tion du western" in de „Cahiers du Ciné ma" van December 1955, waarin hij het na-oorlogse verschijnsel van de super western aan een beschouwing onderwerpt, verandert daaraan weinig dat Rieu- peyrout en Bazin de western cultuur historisch juist hebben gesitueerd, maar dat zij aan een cultuursociologi- s c h e bewerking van hun materiaal niet of onvoldoende toegekomen zijn. Een be antwoording van de vraag, waarom dit genre zozeer bij het publiek is blijven aanslaan, ontbreekt en inzoverre is de inhoud van de western ongekarakteriseerd gebleven. Het markante is namelijk, gelijk men weet, dat dit genre wat populariteit betreft, de begrenzingen van het ameri- kaanse publiek steeds verre heeft over schreden en over de gehele wereld op een enthousiaste toeschouwersmenigte heeft kunnen rekenen. Even als bij de western bestaat er bij de showfilm nagenoeg geen gespe cialiseerde literatuur: de inhoud van het genre wordt klaarblijkelijk bekend ver ondersteld. Zelfs een historische studie, zoals die van Rieupeyrout en Bazin ont breekt. Evenwel wordt in een knap en lucide artikel van Jean Domarchi in de „Cahiers du Cinéma" van December 1955 in grote lijnen een kader gegeven, waar binnen, wanneer wij daarop de nodige aan vullingen geven, een behandeling van de ontwikkeling van de showfilm zou kunnen worden gevat. Hierop parafraserend zou een dergelijke aanpak misschien kunnen aangeven, dat de Duitse operette op een of andere wijze waarschijnlijk voor de amerikaanse musical show model heeft gestaan. Vervolgens zou kunnen worden opgemerkt, dat het probleem van de film in het algemeen, maar zeker van de show film, onder andere geweest is: het vinden van een zinvolle verbindingsmogelijkheid tussen film en muziek en dat de showfilm in het ontdekken van de dans als trait d'union tussen film en muziek een we zenlijk filmisch artistieke oplossing voor dit probleem gevonden heeft. Wat de evolutie van het genre betreft zou kunnen worden verklaard, dat de showfilm oor spronkelijk meer muziekfilm, backstage show en verfilmde revue was dan het uitgebalanceerde eigen genre, zoals dat uit de ontwikkeling te voorschijn is ge komen, met andere woorden dat er in grote lijnen een ontwikkeling plaats vond van het verfilmde twee- of driedimensio nale toneelrevuentimmer en van de met troepen showgirls en showboys aangeklede en geïllustreerde operette-achtige aria naar een typisch filmische vorm met eigen in trinsieke waarden, zowel picturaal als choreografisch. Naar aanleiding en ter adstructie hiervan zou dan kunnen wor den gewezen op het feit, dat Fred Astaire of in ieder geval de choreograaf die achter hem verborgen bleef, de eerste is geweest, die met zijn stijl de meer-dimensionale ruimte van het witte doek filmologisch volkomen uitbuitte en die de dans tot wezenlijke basis en rechtvaardiging van de showfilm maakte. In feite is in een showfilm als „Top Hat", waarin hij met Ginger Rogers optrad, het verhaal waar het om gaat vertaald in de mimiek en de bewegingen van de dans, anders gezegd: het is een ballet, waarvan de actes door een summier verklarend verhaal worden verbonden. Voorts zou er op moeten wor den gewezen, dat het uiteindelijk Gene Kelly is geweest, die de picturale moge lijkheden van het genre heeft begrepen: men denke aan zijn evocatie van de stijl periode van het impressionisme in „An American in Paris" en aan de oproeping van de gay twenties in „Singing in the rain". Tot zover de bestaande literatuur en de literatuur, die in dezelfde geest nog zou kunnen worden geschreven. Het is duidelijk, dat men, wanneer men over de inhoud van de western en de showfilm »il spreken, niet volstaan kan met het plaatsen van die inhoud in een cultuur historische of kunstgeschiedkundige con text, hoe belangwekkend deze bezigheid op zichzelf ook ongetwijfeld is. De inhoud zélf blijft onbesproken, ongeanalyseerd en dus ongekend: de inhoud wordt gekwalifi ceerd, maar niet in zijn samenstellende delen ontleed. De moderne filmwetenschap nu wil met nadruk die filminhoud op zichzelf bekij ken, zowel door er de objectieve bestand delen van vast te stellen als door de con crete functies na te gaan, die die inhoud maatschappelijk en feitelijk voor de toe schouwer vervult. Wanneer met andere woorden Bazin ten aanzien van de inhoud van de western opmerkt, dat die meestal geweven is rond de rehabilitatie in de ogen van het publiek van de cowboy, wiens reputatie niet geheel vlekkeloos is, dan dient nog wetenschappelijk te worden nagegaan of een groot deel van het pu bliek werkelijk de behoefte heeft om dit bewust te zien of onbewust te beleven en waarom men dit wil zien en beleven. Eerst dan is de inhoud werkelijk gede finieerd. Er is vastgesteld: dit behoort tot de inhoud, omdat het die en die functie vervult, of anders gezegd, er is vastgesteld dit behoort tot de inhoud, het vervult die en die functie en deze functie is een essentiële functie, dus is het geen toeval, dat dit in de inhoud voorkomt. Wanneer wij ons namelijk op het stand punt stellen van de modern wetenschap pelijke inzichten ten aanzien van de in houdsanalyse van boeken, artikelen, radio uitzendingen of films dat maakt geen verschil dan dienen we ons te reali seren, dat de inhoud van een film, zoals tenslotte de inhoud van iedere mededeling, vanuit drieërlei gezichtspunt moet worden bekeken om hem te leren kennen: 1. natuurlijk van de objectief waar neembare feiten uit: we vragen ons hierbij af wat er a prima vista en concreet van het witte doek af zich aan ons meedeelt; 2. van de bedoelingen van de filmmaker uit: we vragen ons af of er impliciet of expliciet bepaalde bedoelingen van de filmmaker in de filminhoud waarneembaar zijn 3. van de interpretaties en de appre ciaties van de toeschouwer uit: hierbij vragen we ons af „Wat doet dit de toe schouwer, bewust of onbewust? Welke betekenis hecht hij er persoonlijk of col lectief aan? Wat ziet hij erin en waarom ziet hij dit zo?" Door deze fenomenologische werkwijze, die dus de filminhoud op zijn daadwerkelijke pragmatische waarden wil toetsen, wordt de filmwetenschap mede genoopt om het specifiek f i 1 m o 1 o g i- s c h e aspect van de inhoud in zijn be schouwingen te betrekken, met andere woorden de beantwoording van de vraag: waarom het gebruik van de filmtaal op een bepaalde wijze een bepaald effect op de toeschouwer sorteert en uiteindelijk ook de beantwoording van de vraag: hoe moet ik de filmtaal bezigen om dit of dat op de toeschouwer uit te werken? Dit is van groot belang, want het is duidelijk dat ook de filmtechnische „kunstgrepen" een zeer wezenlijk bestanddeel van de film inhoud vormen. Wanneer we over de inhoud van de western en de showfilm willen spreken in deze exacte betekenis, dan moeten wij vaststellen dat we daarover nog maar zeer weinig weten. Over de objectieve feiten beschikken we. We kunnen naar de film kijken en vaststellen wat de mensen, die er in voorkomen zijn, waar ze zijn en hoe ze zijn. Hoewel de ene waarnemer misschien in overeenstemming met zijn voorkeuren bepaalde dingen meer zal accen tueren dan anderen, is het uiteraard moge lijk om tot een algemeen geaccepteerd glo baal oordeel daarover te komen. Om een ogenblik tot de traditionele thematiek van de western terug te keren: men zal het er licht over eens kunnen worden, dat die enerzijds steeds put uit de historische perioden, waarin het verhaal geacht wordt zich af te spelen, anderzijds in de be paalde mensentypen en hun gedragingen, die markant zijn voor die perioden. Men kan dan in dit verband wijzen op de tijd van de eerste kolonisatie, waarin Rieu peyrout wat hij noemt de pré-western situeert, de tijd van de goudzoekers, de tijd van de eerste settlers in de prairie en van de andere pioniers; de tijd van de aanleg en organisatie van de grote transcontinentale verbindingen: de post koetsen van Wells Fargo, de Pony-express, de spoorweg en de telegraaf, de tijd van de grote veetransporten door het nog goeddeels ongeëxploreerde en ongebaande terrein, de tijd van de vrijheidsoorlog, de burgeroorlog en van de indianenoorlogen. En voor wat de typen betreft, die markant zijn kan men wijzen op de gelukzoeker, de lassovirtuoos, de scherpschutter ver enigd in de persoon van de cowboy, de vrouwenjager meestal een lafaard en een valsspeler, de bankier, de eigenaar van de saloon, de elegante speler die kennelijk door misdaad aan zijn geld is gekomen, de farmer, de sheriff, de goudzoeker, de prostituee, en niet te vergeten, de india nen. Geen van dezen voor het burgerlijk oordeel met een smetteloos verleden, maar de western heeft voor hen een heldenrol in petto voor zover het doortastende lieden zijn en geen lafaards, die voor geen enkel belang zijn te porren. De basis van de westernthematiek is eigenlijk gelegen in de reïnventarisatie van moraal en ethiek zoals die na de revolutionnaire trek naar het western heeft plaatsgevonden. Voor wat de thematiek van de showfilm betreft kunnen we wijzen op het bestaan van zekere analogieën. Hoewel sommigen misschien het accent anders zullen leggen dan anderen, zullen we het uiteindelijk eens worden over het feit, dat de traditio nele thematiek enerzijds weer put uit be- Sl

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1956 | | pagina 29