zijn. Door dat deel uit de massa, dat bio
scopen bezoekt, loopt een zichtbare kloof.
Er zijn twee categorieën bezoekers in
iedere stad, namelijk de bezoekers van
theaters welke 52 verschillende films (zon
der prolongatie) per jaar moeten draaien
en bezoekers van theaters welke veel en
vaak kunnen prolongeren.
Stelt men vast, dat het niveau der 25
films met de hoogste frequentie, vertoond
is in de grote steden, in het algemeen aan
vaardbaar is (zie lijst), dan dient de cultu
rele aandacht uit te gaan naar de andere
categorie, waar we zoveel honderden films
vinden, die eenmaal in het jaar in één
bioscoop draaien. Onder die films vindt
men de ergste rommel. Er dient naar ge
streefd, dat het volkstheater zijn 52 films
per jaar houdt maar dat het zijn program
ma's put uit de overvloed van titels, die
nog overblijven, wanneer de cultureel
minst verantwoorde titels niet gedraaid
worden.
Dit onderzoek geeft aanwijzingen om
trent enige voorkeur van het publiek. Het
zegt niets omtrent de culturele verantwoor
delijkheid van het bedrijf. Onmerkbaar
voor het publiek zou aan aller verlangens
naar een iets beter peil van de program
ma's der volkstheaters thans voldaan kun
nen worden.
Reclame voor en door de film
De laatste studiedag werd op Donder
dagmorgen 27 September ingeleid door de
heer J. L. van Leeuwen, bedrijfsdi
recteur van de filmverhuurkantoren Ne
derland en Nova-Film, die voor een zeer
belangstellend gehoor een voordracht hield
over„Reclame voor en door de
f i 1 m".
De titel van deze voordracht vat twee
onderwerpen samen, welke een afzonder
lijke behandeling eisen, te weten: ten
eerste de reclame door de film en ten
tweede de reclame voor de film.
Onder het eerste onderwerp valt voor
namelijk de reclamefilm reclame via
en door middel van de film welke in
de bioscopen onder de ogen van honderd
duizenden, soms millioenen mensen wordt
gebracht. Het komt voor, dat zo'n film
vervelend en oninteressant is gemaakt;
dan is zij slechte reclame tout court. Maar
soms heeft de maker intelligentie en esprit
gebruikt. Dat mag overigens altijd van
een goed en actief reclameman verwacht
worden, maar wanneer hij dan ook nog
het medium film heeft verstaan dan heeft
hij zijn reclameboodschap uitgedragen op
een wijze, die effect sorteert als geen
andere, de televisie misschien daargelaten,
en dan is die reclame het kostbare geld
dubbel en dwars waard. Dagbladreclame
kan effectief zijn, maar de filmreclame
voegt op natuurlijke wijze en uit haar
aard twee op zich zelf zo waardevolle ele
menten aan de publiciteit toe: kleur en
beweging.
Maar niet alleen als direct reclameme
dium wordt het filmmiddel in toenemende
mate gebruikt. Men kan ook indirect pro
fijt trekken van de krachtige visuele en
auditieve inwerking, die de film op haar
toeschouwer blijkt te bezitten. Zo bijvoor
beeld de film „Vieren maar!", welke door
Herman van der Horst, in opdracht van de
bedrijfschap Visserijproducten werd ver
vaardigd. Het moet de bedoeling van deze
bedrijfschap geweest zijn om de con
sumptie van visserijproducten te stimuleren
op indirecte wijze door ons met het beeld,
dat de visserij biedt, vertrouwd te maken.
Wie deze korte film van Van der Horst
gezien heeft, weet, dat er nergens gezegd
wordt: „Eet nou es meer haring", of:
„Rolmopsen zijn zo lekker". En: „Geen
beter, gezonder en vitaminenrijker voedsel
dan een uitgesneden makreel". Neen, men
moet aannemen, dat toen Van der Horst
deze opdracht werd gegeven, men zich
terdege bewust is geweest van de inten
sieve werking, die er van een goed ge
maakte film uitgaat. Wat eerst directe
reclame was, is nu propaganda geworden;
twee aspecten van onze moderne publici
teit. Tienduizenden bioscoopbezoekers in
den lande hebben de fascinerende beelden
gezien van het leven op de visserijvloot.
De romantiek er van heeft hen gegrepen,
en de bittere hardheid. De vissers met hun
ruige, verweerde koppen. De prachtige zee,
waaruit de vis ten koste van zoveel inspan
ning en gevaren soms gewonnen wordt.
Wij zijn nu allemaal zelf ter visvangst
uitgegaan; rustig in onze bioscoopfauteuil
gezeten hebben wij dit grote, rauwe avon
tuur met eigen ogen aanschouwd. En het
heeft onze belangstelling gewekt, belang
stelling en interesse voor een zo nuttige,
economische bedrijfstak.
Er zijn vele voorbeelden te noemen van
deze indirecte reclame door en voor de
film. Haar groei hangt nauw samen met
de ontwikkeling van de documentaire
zoals Grierson die zag. Talloze voorbeelden
vindt men er van in Engeland en Canada.
Tal van vooraanstaande filmers vonden in
de opdrachtfilm aanleiding voor een uit
gangspunt tot het scheppen van een oeuvre,
dat ook in artistiek opzicht tot het beste
behoort wat wij in de cinematografie
kennen. Zo resulteerde bijvoorbeeld Fla-
herty's eerste week, het befaamde „Nanook
of the north", uit een opdracht van een
bontfirma, zijn laatste werk, de bekende
„Louisiana story", danken wij aan de olie
industrie. Grierson zelf organiseerde de
filmafdeling van The Empire Marketing
Board en was sedert 1939 als regerings-
gevolmachtigde aan de National Film
Board of Canada verbonden in Ottawa.
Een van zijn medewerkers uit de docu
mentaire school, Sir Arthur Elton, leidt
de Shellfilm-units, en wat zijn activiteiten
betekenen weten wij van de diverse films
van Bert Haanstra.
Wel heel sterk verschillen deze films
van de directe reclamefilm voor tandpasta
of margarine of welk consumptie-artikel
dan ook, maar hoe gelukkig zijn deze
uiterst ruime opvattingen, van wat uit de
verte nog propaganda moge heten maar
nu in de sfeer van de voorlichting is
gekomen, voor de filmkunst.
Maar naast opzettelijk met ruime beurs
en brede visie ingelaste reclame, propa
ganda of voorlichting heeft de film ook,
men zou kunnen zeggen van huis uit en
door haar aard, een propagandistische wer
king, die niet te onderschatten valt en
waarvan het aspect van grote culturele,
sociale en somwijlen zelfs politieke bete
kenis is. Men kent in de economie de
uitdrukking „The trade follows the flag":
waar eenmaal de vlag geplant is, daar
volgt de handel. Enkele tientallen jaren
van cinematografie hebben die slogan aan
getast en het is reeds jaren geleden dat
een Amerikaans tijdschrift de merkwaar
dige constatering publiceerde „The trade
follows the pictures".
Telkens weer geconfronteerd worden op
het filmdoek met bepaalde gebruiksarti
kelen kweekt namelijk, naar men heeft
kunnen constateren, bij het publiek een
behoeftedrang naar die artikelen. De keu
keninrichting van een Amerikaanse flat
trekt de aandacht van de vrouwelijke toe
schouwers in de bioscopen zowel in als
ver buiten de Verenigde Staten. De eerste
maal constateert men de aanwezigheid, de
tweede maal waardeert men de efficiency,
de vierde, de vijfde of tiende maal is
het verlangen gerijpt ook zo'n ijskast te
bezitten, ook dat handige bordenrek, ook
die voortreffelijke wasmachine.
Wat voor frigidaires, electrische borden
wassers, meubelinrichting enz. enz. geldt,
geldt in gelijke mate voor het levenspa
troon van een heel volk. Enerzijds gunt
iedere film ons een bepaald onbescheiden
blik in de aard, de mentaliteit van een
bepaald volk. Wij leren bij stukjes en
beetjes als een legpuzzle op den duur het
wezen er van kennen, het karakter er
uit proeven. Aan de andere kant kan
men zich zeer wel ten doel stellen een
bepaalde way of life middels de film
buiten de grenzen te propageren. Men
kan als men in zijn herinnering terug
gaat wel een aantal titels van Ameri
kaanse films opsommen, waarin het levens
patroon van de Amerikanen positief wordt
gepropageerd. Onder de democratieën lig
gen die voorbeelden uiteraard vager dan
bij de totalitaire staten in verleden en
heden. De propagandawerking kan be
stemd zijn voor binnenlands gebruik in
de eerste plaats, maar soms ook voor het
buitenland. Merkwaardig genoeg demon
streren de waarde en de appreciatie van
deze invloeden zich het duidelijkst in
negatieve zin, waarvan in de filmhistorie
recente voorbeelden zijn te geven. Bijvoor
beeld de oppositie van zekere zijde in
Italië zelf tegen het neo-realisme, waar
men het schrijnende doch poëtisch door
leefde beeld van sociale verkommering in
sommige neo-realistische films zocht te
camoufleren met bet neo-christianisme,
waarvan bijvoorbeeld het werk van een
Genina getuigt. Een ander recent voor
beeld: het debat, dat ontstond over de
nieuwe René Clair-film „Les grandes ma
noeuvres", die vorig jaar voor een Franse
filmweek in Moskou was uitgekozen, een
selectie, waartegen door sommige Franse
publicisten verzet werd aangetekend om
dat men vreesde, dat de lichte, spirituele
toon in zaken van het overwinnende
Franse leger der eerste wereldoorlog bij
de Russen wel eens kon worden misver
staan en verkeerd kon worden uitgelegd.
Deze en vele andere voorbeelden bewijzen,
zij het dan min of meer uit het onge
rijmde, hoe krachtig en ingrijpend de
propagandische werking, die er van de
film uitgaat, algemeen wordt geacht. De
politieke propaganda, hetgeen men dus
min of meer zou kunnen vertalen met
politieke reclame door de film, vormt in
mis moderne tijdsbeeld een belangwekkend
hoofdstuk op zichzelf.
Resumerend mogen wij uit dit alles
concluderen, dat er van de film een
enorme kracht uitgaat ten aanzien van al
die elementen reclame, propaganda en
voorlichting, die men onderbrengt onder
de gemeenschappelijke noemer publiciteit.
35