Een sociale gebeurtenis
De ontwikkeling van onze bedrijfsorganisatie sedert de
Bevrijding is gepaard gegaan met een veelzijdige activiteit,
waarin evenals de economische en technische aspecten die
van culturele en sociale aard een rol van betekenis ge
speeld hebben.
Zij is, voorzover niet gemotiveerd door de telkens wisse
lende omstandigheden, gebaseerd op een program, dat
weloverwogen is samengesteld en reeds op 8 Mei 1945 in
de eerste circulaire aan de leden in grote trekken is ont
vouwd. „Daarom zal bij de vervulling van de taak, die de
Bond te wachten staat," aldus dit rondschrijven, „meer
nog dan voorheen gestreefd moeten worden naar een
voortdurende synthese van haar kunstzinnige, sociale en
commerciële betekenis, zulks in de nauwste samenhang
met de restauratie van onze vaderlandse welvaart".
Ons deze keer tot de sociale voorzieningen beperkend
memoreren wij de instelling van de Sociale Commissie
voor het Bioscoopbedrijf op 13 Maart 1950, waarin werk
gevers en werknemers paritair vertegenwoordigd, aan één
tafel verenigd van gedachten wisselen over de onderlinge
betrekkingen en wederzijdse belangen.
Hieruit heeft geresulteerd de Regeling van Lonen en
andere Arbeidsvoorwaarden in het Bioscoopbedrijf, vast
gesteld door het College van Rijksbemiddelaars, waarin
de rechten en plichten gedetailleerd omschreven zijn. De
voornaamste vrucht van het onderling overleg is echter
niet zozeer dit accoord als wel de voortdurende mogelijk
heid tot uitwisseling van gedachten en verlangens, waar
door over en weer begrip is ontstaan voor eikaars noden
en belangen en een sfeer is gekweekt van onderling ver
trouwen.
Parallel hiermede loopt de stichting van de opleidings
school van technisch bioscooppersoneel, welke er met be
hulp van de ruime bijdragen van bedrijfsorganisatie en
werkgevers en de inspanning van de cursisten veel toe bij
gedragen heeft het niveau van hen die met de technische
verzorging van de voorstellingen zijn belast, op te voeren
en een grotere verantwoordelijkheid te scheppen met be
trekking tot de bediening van de cabine-apparatuur.
Ten slotte is er de Bedrij f scommissie voor het Film- en
Bioscoopbedrijf, ingesteld krachtens verordening van de
Sociaal-Economische Raad dd. 14 Mei 1954, die tot taak
heeft de aangelegenheden te behandelen betreffende de
voorbereiding van en het toezicht op de ondernemingsraden
in het film- en bioscoopbedrijf.
Hoewel dus vele voorzieningen getroffen zijn ter be
vordering en handhaving van de sociale vrede in ons be
drijf, werd nochtans het ontbreken van voorzieningen voor
de oude dag van het personeel, en ten behoeve van wedu
wen en wezen in geval van overlijden, als een pijnlijk ge
mis gevoeld. De ontwikkeling in het sociale denken ener
zijds en het klimmen der jaren van een groot deel dei-
werknemers in dit weliswaar jong, maar gestaag groeiend
bedrijf anderzijds, waardoor in vele gevallen een band is
ontstaan tussen bedrijf en werknemers, tussen de onder
nemer en zijn personeel, hebben ten slotte de verantwoor
delijkheid voor hen, die na vele jaren van trouwe dienst
vanwege hun leeftijd afscheid moeien nemen en voor de
nabestaanden bij sterfgeval zwaar doen gevoelen.
Reeds kort na de Bevrijding bestonden er plannen om
tol een bepaalde vorm van bedrijfspensionnering te ge
raken. Dat het er niet aanstonds van gekomen is moet ge
weten worden èn aan het feit, dat men in de materie nog
niet voldoende inzicht had, dat nog zoveel andere taken
te wachten stonden èn in de fiscale maatregelen der Over
heid, die de economische basis, welke voor het bedrijfs
leven als vanzelfsprekend wordt beschouwd, voor ons be
drijf op losse schroeven zetten en de armslag ontnamen,
nodig om ook datgene te doen, wat sociaal gewenst maar
waartoe niet strikt, in de formele zin van het woord, de
verplichting bestaat.
Een deel van onze leden heeft intussen individueel een
pensioenregeling in het leven geroepen, een ander deel
heeft zulk een regeling op zijn program staan, en weer
een ander deel is weliswaar van de wenselijkheid ener
verzekering overtuigd, maar ziet tegen de consequenties
ener vrij zware extra belasting op.
Hier zou een gezamenlijk optreden uitkomst kunnen
brengen. Vandaar dat het Hoofdbestuur begin 1952 de
tijd rijp achtte om de mogelijkheden tot oprichting van
een bedrijfspensioenfonds te onderzoeken.