De film in de Kamer
Blijkens het Voorlopig Verslag op Hoofdstuk
VI van de Rijksbegroting voor 1957, gewijd aan het
Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
hebben vele leden der Tweede Kamer inlichtingen ver
zocht over de werkwijze en de middelen van het opgerichte
filmfonds en door welke instantie(s) over de uitkeringen
uit dit fonds wordt beslist.
In tegenstelling met de Minister, die blijkens de
MemorievanToelichting (zie het vorige num
mer van ons blad) goede perspectieven ziet voor een
regelmatige speelfilmproductie op verantwoord niveau,
verklaarden verschillende leden, dat zij nog nimmer een
Nederlandse speelfilm van behoorlijk niveau hadden ge
zien. Zij zouden daarom een nadere motivering van
's Ministers optimistische verwachting op prijs stellen.
In dit verband herinnerden vele leden aan het feit, dat
de Minister in 1954 een prijsvraag heeft uitgeschreven
voor een filmscenario. De prijs werd toegekend aan
mevrouw M. Brink-Poort, voor een film over Aletta
Jacobs. Het ligt nu naar de mening van deze leden op de
weg van de Minister te bevorderen, dat deze film ook
gemaakt wordt. Zij zouden gaarne vernemen welke stap
pen de bewindsman ten deze gedaan heeft.
In zijn Memorie vanAnt woord deelde Minister
Cals naar aanleiding van deze vragen aan de Kamer
mede, dat het Productiefonds voor Nederlandse Films ten
doel heeft het bevorderen van de Nederlandse filmpro
ductie in het algemeen en de productie van Nederlandse
speelfilms in het bijzonder, in hoofdzaak door het
scheppen van financieel gunstige voorwaarden voor de
continuïteit van die productie. Het fonds zal zijn geld
middelen verkrijgen door bijdragen van het Rijk en van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond, terwijl een deel van de
winst op de met behulp van dit fonds gemaakte films
moet worden teruggestort in het fonds.
Het productiefonds wordt beheerd door een bestuur.
waarin zitting hebben enige door de Rijksoverheid aan
gewezen personen en enige vertegenwoordigers van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond. Voor het toezicht op het
financiële beheer is, in overleg met de Minister van
Financiën, de Herstelbank ingeschakeld.
Onder nader vast te stellen voorwaarden zal het be
stuur van het fonds bijdragen verlenen ten behoeve van
vakkundig opgezette plannen, die een redelijke kans van
slagen bieden.
De Minister heeft reeds meermalen opgemerkt, dat voor
een regelmatige productie van speelfilms op verantwoord
niveau het beschikbaar zijn van voldoende geldmiddelen
een der eerste vereisten is. Zijn er onvoldoende financiële
middelen, dan moet er worden gezocht naar „kasstukken".
die speculeren op een goedkoop succes. Voorts zal een
meer regelmatige productie van speelfilms door de cumu
latie van technische ervaring een hoger artistiek peil
mogelijk maken. De Minister achtte het hier niet de plaats
om te discussiëren over de vraag of er al dan niet be
hoorlijke Nederlandse speelfilms zijn vervaardigd, al kon
hij de door deze vele leden uitgesproken mening in haar
algemeenheid niet onderschrijven.
Ten einde misverstanden te vermijden, wilde hij er deze
leden op wijzen, dat het zeker niet zo zal kunnen zijn,
dat alle te produceren films belangrijke werken worden,
evenmin als dit bij de buitenlandse filmproductie het ge
val is. Uiteraard zijn juist bij een meer regelmatige
productie de kansen op belangrijke films aanmerkelijk
groter.
De in 1949 uitgeschreven prijsvraag voor een film
scenario is te beschouwen als een poging om te voorzien
in het gebrek aan scenario's, dat bestond in kringen van
de filmindustrie en omroepverenigingen. Verwacht werd.
dat de filmproducerende maatschappijen, zodra een aan
tal filmscenario's beschikbaar kwam, een of meer ervan
voor verfilming in aanmerking zouden brengen. Het is de
Minister bekend, dat enkele filmproductiemaatschappijen
het scenario van mevrouw Van Brink-Poort in studie
hebben genomen. Naar hem ter ore is gekomen, is de
productie tot dusver niet mogelijk geweest, o.a. doordat
voor deze film niet voldoende geld bijeen kon worden
gebracht. Naar zijn mening kan het initiatief voor de
productie van deze speelfilm niet van de Minister uitgaan,
evenmin als zulks bij andere speelfilmprojecten het ge
val is.
Hoezeer de vraagstukken rond de Nederlandse film
productie de belangstelling van de volksvertegenwoordi
ging hebben bleek verder tijdens de algemene beraadsla
gingen over de begroting van het Departement van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in de vergadering
van de Tweede Kamer op Donderdag 20 December j.1.
Het Kamerlid de heer J. M. Willems merkte onder meer
op, dat de voorzitter van de Nederlandse Beroepsvereni
ging van Filmers er enkele maanden geleden in een publi
catie over geklaagd had, dat, wat de korte films betreft,
er nog zo goed als geen richtlijnen bestaan voor het
bestedingsbeleid, dat het tempo, waarmede de aanvragen
voor een filmsubsidie meestal worden afgewerkt, traag is
en dat ook de uitbetaling zoveel stroever is dan in de
particuliere sector.
Indien deze klachten juist zijn", zeide de heer Willems.
..zouden wij met klem op verbetering willen aandringen
En hij vervolgde:
„De Minister zou ons een genoegen doen. wanneer hij
wilde meedelen, uit welke personen het bestuur van het
productiefonds voor speelfilms is samengesteld en wie
daarin door de Rijksoverheid zijn aangewezen. Hoe groot
is de bijdrage van het Rijk, respectievelijk van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, aan dit fonds? Ook voor de
voorwaarden, waarop bijdragen zullen worden verleend,
hebben wij grote belangstelling."
Ook Mevrouw A. Fortanier-de Wit vroeg de aandacht
van de Minister voor de problemen, die op het gebied van
de film liggen en refereerde zich aan het eerder genoemde
artikel, inzonderheid met betrekking tot de noodzakelijk
heid om in Nederland te komen tot de productie van films,
die cultureel verantwoord zijn. Zij verzocht de Minister
dit probleem nog eens ernstig te ■bezien en daarmede reke
ning te houden bij zijn filmpolitiek. Zij was het echter
niet eens met de Minister, wanneer deze komen wil tot
een continu-speelfilmpolitiek, dat men eigenlijk niet de
12