Denemarken Amerikaanse boycot duurt voort dagbladpers, maar ook uit de leerzame nabeschouwingen in de vakpers blijkt. De deelneming van de zijde der producenten en amateurs was groot er waren ruim honderd inzendingen zodat met recht gesproken kon worden van een „panorama van de Belgische film'. Het talrijke publiek, dat de vertoningen bijwoonde, gaf on verholen blijk van zijn waardering. Door de Provincie Antwerpen werden geldprijzen ter waarde van ongeveer 30.000,uitgereikt, terwijl ook door andere instanties als bijvoorbeeld Gevaert, de S.A.B.A.M.de Katholieke Filmliga e.d. prijzen waren uitgeloofd. Inzonderheid mocht zich het op initiatief van he Actiecomité voor de Belgische Film gehouden studiecon gres in een warme belangstelling verheugen. Referaten werden onder meer gehouden door Dr. J. Hulsker. Hoofd van de Afdeling Kunsten van het Ministerie van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen, over ,,De Nationale Filmproductie in Nederland" en door Dr. Günther Schwarz van de Export-Union over het Duitse filmwezen. Het studiecongres heeft zich vooral bezig gehouden met de vraagstukken verbonden aan de bevordering van de Belgische filmindustrie. Vastgesteld werd, dat het Koninklijk Besluit dd. 14 November 1952 tot hulpver lening aan de Belgische filmindustrie in de afgelopen drie jaren reeds nuttig werk heeft verricht, aangezien de nationale filmproductie in deze periode niet onbelangrijk is gegroeid. Hoewel de cijfers voor 1955 nog niet vast staan, is reeds bekend, dat door de Staat in 1953, 1954 en 1955 rond twintig millioen francs 1.420.250,aan premiën is uitgekeerd aan Belgische films, welke in de bioscopen werden vertoond. Voor 1957 is in de begroting 13 millioen (ƒ988.000,aan premiën voorzien, waar van alleen 7 millioen 432.000,voor hoofdfilms. In de officiële verantwoording van het Ministerie van Eco nomische Zaken wordt daarbij gewezen op het stijgend aantal speelfilms. Zoals bekend worden deze premiën aan producenten toegekend op grond van het aandeel van de betrokken lange en korte speelfilms en documentaire films in de programmering der bioscopen. Films, welke evenwel in opdracht van Rijk. provinciën, gemeenten of parastatale organisaties zijn vervaardigd, kunnen niet voor een premie in aanmerking komen. Deze maatregel heeft het gevolg, dat tal van uitstekende korte films niet in de bio scopen tot vertoning komen. Het congres legde in een resolutie de wenselijkheid van enige aanpassingen van bedoeld K.B. vast, waaronder op de eerste plaats gelijk berechtiging van de films, welke in opdracht van open bare instellingen zijn vervaardigd. Een tweede vurige wens betrof een rationele vereenvoudiging van de admini stratieve rompslomp, welke op het ogenblik voor de ver werving van de premie nodig is, en welke als al te inge wikkeld en te kostbaar moet worden beschouwd. Voorts legde het congres in een resolutie vast, dat de belangen van de Belgische nationale filmproductie in overweging dienen te worden genomen bij de studie en bij het afsluiten van internationale handelsakkooi'den. Op deze wijze zou de Belgische productie tegelijk een ver dedigingsmiddel verwerven op de binnenlandse markt en de mogelijkheid tot verkoop van haar producten in het buitenland. In de coproductie zag het congres een uiter mate geschikt middel tot bevordering van de nationale productie van hoofdfilms. Met de financiële en technische hulp uit het buitenland zou aldus de mogelijkheid worden geschapen meer en vlotter Belgische films te doen ver vaardigen. Deze films zouden evenwel eveneens moeten kunnen genieten van de staatspremie als voorzien door het K.B. van 14 November 1952, hetgeen bij de thans vigerende bepalingen niet mogelijk is. Het was de deelnemers aan het congres duidelijk, dat deze bescheiden middelen nog geen definitieve oplossing kunnen brengen ten aanzien van de essentiële levensvoor waarden van de Belgische film. zoals bijvoorbeeld: haar normale kansen in de commerciële distributie en exploi tatie in binnen- en buitenland en de basisfinanciering van een ruimere productie. Meer ingrijpende middelen achtte men daarvoor noodzakelijk, zoals bijvoorbeeld de oprichting van een filmfonds, de verplichting om ge durende ten minste twaalf weken per jaar Belgische of in co-productie vervaardigde films met een minimum lengte van 300 meter te vertonen en de verplichting om op iedere vijf ingevoerde hoofdfilms één Belgische of in co-productie vervaardigde korte film te verhuren. Gezien de belangstelling in Overheids- en parlemen taire kringen voor de op dit congres besproken proble men, lijdt het geen twijfel, dat ook deze tweede Belgische filmweek een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de bestudering van de vraagstukken rond de Belgische film. Zoals bekend hebben de bij de Motion Picture Asso- ciation of America aangesloten productiemaatschappijen sedert 24 Mei 1955 de filmleveranties aan Denemarken gestaakt als gevolg van een meningsverschil over de toe laatbare hoogte van de filmhuren. Het maximum huur- percentage in Denemarken is 30 en de Amerikanen willen dit verhogen tot 40, wat op verzet van de Deense exploi tanten is gestuit. Na jarenlange onderhandelingen, welke voor de Amerikanen geen enkel resultaat opleverden, be sloten de laatsten zich tijdelijk van de Deense markt terug te trekken. Dat wil niet zeggen, dat deze markt geheel verstoken blijft van Amerikaanse films. De niet bij de M.P.A. aangesloten Amerikaanse producenten en ver huurders nemen geen deel aan dit conflict en blijven hun product naar Denemarken verschepen, zodat de blokkade" niet volledig is. In hoeverre deze gang van zaken de ontvangsten heeft beïnvloed, is nog niet te overzien. Blijkens de gegevens van het Ministerie van Justitie, verkregen door de organi satie van de Deense filmverhuurders, waren de bruto- filmhuuropbrengsten van 1951 tot en met 1955 als volgt: 1951 1952 1953 1954 1955 D. Kr. (x 1000) 16.436 17.673 19.135 20.269 20.417 H. Fl (x 1000) 9.015 9.693 10.495 11.117 11.198 Hieruit volgt, dat er in 1955, ondanks ruim zeven maanden Amerikaanse boycot, nog geen sprake was van een terugloop in de ontvangsten. Men zou evenwel over de cijfers van 1956 moeten beschikken om zich een juist oordeel te kunnen vormen. Deze zomer werden de onderhandelingen tijdelijk her vat met een voorstel van de zijde van de Deense exploi tanten om films vrij te verhuren tot drie maximum percentages, te weten 40, 35 en 30, voor drie respectieve categoriën waarin de 450 Deense bioscopen zouden wor den verdeeld. Voor bepaalde bijzondere films zou een maximum van 45 c/c kunnen gelden. De M.P.A. was van oordeel, dat dit in een nog lager huurpercentagegemid- 15

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 17