Frankrijk
De zoveelste crisis
Cannes 1957
Na een korte rustpoos van een jaar hoort men in het
Franse filmbedrijf weer eens over een „crisis" spreken.
Ditmaal is het thema voor Frankrijk werkelijk nieuw, te
weten ..overproductie". Volgens sommigen worden er te
veel films vervaardigd, volgens anderen is dit niet het
geval. Vast staat slechts, dat in 1956 voor het eerst de
productie van 1938 (123 hoofdfilms) is overschreden,
maar men weet nog niet precies met hoeveel films. In elk
geval zullen er in 1956 ten minste 125 hoofdfilms gereed
gekomen zijn al variëren de opgaven tussen 125 en 140
films.
Als voornaamste oorzaken van deze „crisis" worden
onder meer opgegeven: dat er een voorraad is van rond
60 hoofdfilms van de jaren 1954 tot 1956 welke nog niet
zijn uitgebracht; dat de productiekosten sedert 1946 zijn
verzesvoudigd, terwijl de bruto-ontvangsten slechts ver
viervoudigd zijn; dat het filmbezoek weliswaar is toe
genomen tot 400 millioen in 1952, maar sedertdien niet
verder is gestegen, ondanks de toeneming van de be
volking en de geleidelijke verlenging van de levensduur;
dat ook het gemiddelde bezoek van lx/2 millioen per film
sedert 1948 niet meer is toegenomen, hoewel de op
brengsten per film ingevolge entreeprijsverhogingen zijn
gestegen; dat er te veel filmproducenten zijn, aangezien
het afgelopen jaar 355 producenten tezamen 125 films
vervaardigden; dat er teveel buitenlandse films worden
ingevoerd 200 per jaar) dat de prijsstop op het bio
scoopkaartje het onmogelijk maakt, iets van de discre
pantie tussen kostprijs en verkoopprijs in te halen enz. enz.
Wat de eerst aangegeven oorzaak betreft, wordt door
een terzake nauwkeurig geïnformeerd vakblad medege
deeld, dat er inderdaad nog meer dan 60 films op haar
premièredatum wachten, maar dat er daarvan twee uit
1951, één uit 1952 en één uit 1954 dateren. Het blad
merk droogjes op, dat deze films nu niet bepaald meester
werken zijn. zodat men het feit, dat zij op de plank bleven
liggen niet aan een overladen markt behoeft te wijten.
Dat er van de productie 1955 acht films nog niet zijn
uitgebracht is op zichzelf ook niets ongewoons; een der
gelijke achterstand komt meermalen voor. maar wordt in
cie regel weer ingehaald.
Ernstiger is het feit, dat van het productiejaar 1956
meer dan veertig films nog geen Parijse première hebben
beleefd, al hebben sommigen van deze films al een kans
in de provincie gekregen. Een Parijse première wordt
door de Franse producenten/verhuurders onontbeerlijk
geacht met het oog op de publiciteit. Om die reden
riskeren zij vaak liever een lange wachttermijn, in plaats
van een roulement in de provincie te starten zonder
boulevardpremière. Bedoeld vakblad merkt evenwel op,
dat het in dit verband niet ongepast zou zijn om aan een
betere benutting van de zomermaanden te denken, aan
gezien een film ook in die tijd succes kan boeken.
Ten aanzien van de amortisatie wordt er door onder
scheiden vakbladen op gewezen, dat het herhaaldelijk
voorkomt, dat Franse films hun productiekosten niet
kunnen amortiseren. ondanks de geleidelijk stijgende in
komsten uit het buitenland. In 1952 werd vijf milliard
francs (ƒ54.000.000) in de filmproductie geïnvesteerd;
in 1955 was dit al gestegen tot ten minste 9 milliard
francs (ƒ97.200.000), terwijl voor 1956 op ten minste
12 milliard francs 129.600.000) moet worden ge
rekend. De entreeprijzen en de recettes der bioscopen zijn
daarentegen niet in dezelfde mate toegenomen. Naar de
mening van deskundigen is het daarom onmogelijk om bij
de huidige entreeprijzen waarvan een aanzienlijk per
centage aan fiscale lasten moet worden afgedragen en
een niet toenemend bioscoopbezoek 130 nationale films
per jaar te amortiseren, zelfs niet met behulp van de
inkomsten uit het buitenland. Vergelijkende studies hebben
niet alleen aangetoond, dat de belangrijkste ontvangsten
van een film in het algemeen gedurende de eerste drie
jaar van haar looptijd worden verkregen, maar ook dat
gemiddeld twee derde van de totale ontvangsten in het
eerste jaar vallen, ongeveer een vijfde in het tweede en
een tiende in het derde jaar. Het is daarom zaak dr
periode, welke tussen het gereedkomen en het uitbrengen
verloopt, zoveel mogelijk te bekorten. Indien daarentegen
deze termijn tengevolge van omstandigheden steeds meer
verlengd wordt, is er inderdaad sprake van een probleem,
zoals de Franse producenten betogen. Of echter de reme
die, welke zij aangeven, namelijk een productiestop van
zes maanden, enige uitkomst zou brengen, valt te be
twijfelen. In elk geval wordt deze zienswijze niet gedeeld
door tal van onafhankelijke producenten, die daarom uit
het Syndicat Francais des Producteurs de Films de long
métrage zijn getreden om een eigen onafhankelijke orga
nisatie te stichten. Ook de overheid meent, dat van „over
productie" geen sprake kan zijn. Naar verluidt zou zij
een plan overwegen om zowel het aantal eersteweekver-
toningen per film alsmede de duur daarvan te beperken,
wat door deskundigen wordt betwijfeld. Van veel belang
achten zij daarentegen de verklaring van Jacques Flaud.
directeur van het Centre National, dat de Staat de pro
ducenten bijzondere credieten zal moeten verschaffen,
opdat het mogelijk zal worden hun films op een langere
termijn te amortiseren.
„Canues" viert in 1957 zijn tweede lustrum, een feit,
dat men niet onopgemerkt wil laten passeren. Het tiende
festival, dat van 2 tot 17 Mei a.s. zal worden gehouden,
zal daarom met bijzondere zorg georganiseerd worden.
In verband hiermede heeft het festivalreglement enige
wijzigingen ondergaan. Inzonderheid wordt beklemtoond,
dat „Cannes" ten doel heeft in een geest van vriendschap
en universele samenwerking de evolutie van de filmkunst
en de ontwikkeling van de filmindustrie in de gehele
wereld te bevorderen. Tot deelneming kunnen slechts
worden toegelaten films, welke gedurende de twaalf aan
het festival voorafgaande maanden werden vervaardigd, in
Europa alleen in het land van oorsprong werden ver
toond en aan geen ander internationaal festival hebben
deelgenomen. Bovendien mogen de films niet strijdig zijn
met de doelstellingen van het festival, met welke bepaling
men de moeilijkheden hoopt te voorkomen welke zich het
afgelopen jaar hebben voorgedaan met betrekking tot de
tot dusver geldende regel dat de films niet kwetsend
zouden mogen zijn voor de nationale gevoelens van enig
deelnemend land.
Ieder land heeft het recht een lange en een korte film
te vertonen, welke laatste zonder dispensatie een verto
ningsduur van 35 minuten niet mag overschrijden.
Landen, die geen hoofdfilm inzenden, kunnen twee korte
films vertonen. De leiding van het festival behoudt zich
het recht voor om. buiten een landelijk contingent om,
een bijzonder waardevolle of belangwekkende film tot
17