B
1 B
ggi^
W'WIWPJWWJf JJJJi
jjjjjj jj/pppwppwjjjjjj,
B^zzzzj td jttfaU^^d
2
Nooduitgangen
i s
114 m
kV«
t 280 zftpl.
MA m
4
Ingang —7
----
280 zitpl
Ingang.
Plattegrond
van een bio
scoopzaal.
A. juiste ver
deling van de
nooduitgangen
(in de tegen
over elkaar
liggende zaal-
wanden).
B. onjuiste ver
deling der
nooduitgangen
(alle aan één
kan t)
men op 3 meter in totaal, zodat men twee looppaden van
eiken ll/2 meter breed zou kunnen toepassen. Als mini
male breedte voor een gangpad, dat naar een uitgang
leidt, geldt 1,10 meter.
c. Voor de gezamenlijke breedte van de nooduitgangen
met de daarachter gelegen vluchtwegen dienen dezelfde
normen te worden gehanteerd. Men heeft immers niets
aan een gangpad van een bepaalde breedte indien geen
afvoerweg beschikbaar is van tenminste dezelfde breedte.
In het algemeen dienen bij meer dan 125 zitplaatsen ten
minste twee nooduitgangen aanwezig te zijn; bij minder
dan 125 zitplaatsen steeds ten minste één. De minimale
breedte van een nooduitgang is gesteld op 1.10 meter en
de nooduitgangen dienen zodanig verspreid te zijn gelegen
bij voorkeur in de tegenover elkaar liggende zij
wanden dat een snelle ontruiming van de zaal steeds
mogelijk is. (zie bovenstaande schels)
De nooduitgangen behoren verder te zijn voorzien van
panieksluitingen, zijnde spanjoletsluitingen, uitgerust met
een horizontale stangenconstructie die zich op een hoogte
van 1.20 m boven de vloer bevindt en bij lichte druk
de deur naar buiten doet opengaan. Verdere sluitmoge-
lijkheden zoals dagsloten, knippen, grendels en dergelijke
zijn niet toegestaan. Ook mogen de nooduitgangen niet
door vrijhangende gordijnen worden gecamoufleerd, onder
andere, omdat het publiek daarin verward zou kunnen
geraken. Mochten gordijnen bijvoorbeeld uit decoratieve
overwegingen gewenst zijn, dan dienen deze van boven
zowel als van onderen aan de deuren te zijn bevestigd en
moet de drukstang van de sluitinrichting zich vóór de
gordijnen bevinden.
Nooddeuren mogen niet zijn voorzien van verhoogde
drempels of andere hindernissen, die een vrije doorgang
kunnen belemmeren en de aangrenzende vluchtwegen
dienen steeds vrij van obstakels te worden gehouden.
Komt een nooduitgang niet rechtstreeks uit op de open
bare weg, doch via een binnenplaats, steeg, bordes of
soortgelijke verbindingsweg, dan moet ook op deze
plaatsen tenminste één lichtpunt aanwezig zijn, dat is
aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie, alsmede een
verlichte pijl, welke de vluchtrichting aanduidt.
d. Ten aanzien van gangen en trappen gelden voor
wat betreft de breedte begrijpelijkerwijs de hierboven ge
noemde normen evenzeer. Bovendien mogen de trappen
niet te steil zijn. Als maximum voor de optreden (hoogte
per trede) geldt 16 cm en als minimum voor de aantrede
(diepte van de trede) 30 cm. Deze maten zijn eveneens
van toepassing voor treden op balcons, in loges enz.
e. Voor wat betreft het stoelenplan zijn zeer moeilijk
algemene aanwijzingen te geven, omdat de meest geschikte
zaalindeling van geval tot geval anders kan liggen. Het
is uiteraard uit veiligheidsoogpunt geboden het aantal
zitplaatsen per rij te beperken. Meestal zet men niet meer
dan zestien stoelen op een rij als er aan beide zijden van
de rij een gangpad is en niet meer dan acht bij één
gangpad. Deze getallen zijn naar gelang van de omstan
digheden voor wijziging vatbaar.
Middenpaden leveren uit veiligheidsoogpunt geen be
zwaar op, maar zullen uit projectie-technische over
wegingen zoveel mogelijk worden vermeden, daar zich in
het midden van de zaal respectievelijk van het balcon nu
eenmaal voor wat betreft het zicht op het doek de beste
plaatsen bevinden.
Ten aanzien van de in- en uitgangen zij in het algemeen
nog vermeld, dat alle deuren en dus niet alleen die
27