dat aldaar verschenen is de heer Ph. J. A. Jansen, gemachtigde
van eiseres;
dat gedaagde, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen
en evenmin bericht van verhindering heeft gezonden, althans dat
zulk een bericht niet bij de Commissie is ingekomen;
dat de heer Ph. J. A. Jansen namens eiseres in hoofdzaak
heeft verklaard, dat gedaagde inmiddels een grote hoeveelheid
reclamemateriaal heeft teruggezonden, waardoor de vordering van
eiseres verminderd is tot
dat de heer Jansen voorts aan de Commissie heeft overgelegd
recettestaten, contracten en correspondentie ter staving van de
vordering van eiseres, waarbij een afschrift van een brief van
eiseres aan de vader van gedaagde, de heer C. M. Westland Sr. te
Wageningen luidende: „Tot dusverre kwam Uw overschrijving ten
bedrage van ter vereffening van de filmhuur voor „Vol
maakt alibi" en „Stad zonder wet", vertoond in het Flora Theater
te Rhenen in de week van 28 September tot 4 October jl. nog
niet bij ons binnen. Dit bevreemdt ons zeer, daar U ons vorige
week Dinsdag telefonisch mededeelde, voor overschrijving te hebben
zorggedragen en wij verzoeken U dan ook bij Uw bankier of bij
de postgirodienst een onderzoek hiernaar in te stellen.
Het moet ons van het hart op te merken, dat wij bijna zouden
moeten aannemen, dat de overschrijving op 9 October jl. niet heeft
plaatsgevonden, doch gezien Uw absolute mededeling daaromtrent,
mogen wij hieraan vooralsnog niet twijfelen. Hoe het ook zij, U
zult begrijpen, dat wij er onder de gegeven omstandigheden niets
voor voelen, om in de toekomst bij niet-tijdige remise respectieve
lijk inzending van de staten, voor U een uitzondering te maken
op de ons in zulke gevallen ten dienste staande dwangmaatregelen.
Wij zien Uw remise dus gaarne per omgaande tegemoet. Mocht
deze op 24 October a.s. echter nog niet in ons bezit zijn, dan
zullen wij onze vordering op U onverwijld doorgeven aan de be
treffende instantie;"
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en
artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling
met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan
de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger be
roep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond:
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve eiseresses vordering behoort te worden toegewezen
en gedaagde moet worden veroordeeld tot betaling van het ge
vorderd bedrag van alsmede tot betaling van de geschil-
kosten, welke zijn bepaald op ƒ50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van f alsmede
in de geschilkosten bedragende ƒ50,(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op
3 December 1956.
Inzake:
A. DE HOOP, exploiterende het Theater Novum te Bussum
en wonende aldaar aan de Voormeulenweg 71, eiser, verder te
noemen partij-De Hoop, contra
N.V. CITY FILM, gevestigd te 's Gravenhage en kantoorhoudende
aldaar aan de Nieuwstraat 24, gedaagde, eiseres in vrijwaring,
verder te noemen partij-City, en
N. F. J. POT, exploiterende het Lido Theater te Noordwijk en
wonende aldaar aan de Oude Zeeweg 86, gedaagde in vrijwaring
verder te noemen partij-Pot.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-
college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden
van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat partij-De Hoop bij request dd. 22 Augustus 1956 een ge
schil contra partij-City heeft aanhangig gemaakt, van welk request
een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast:
dat partij-City met een brief dd. 1 September 1956 aan de
Commissie van Geschillen te kennen heeft gegeven, dat het ge
beurde te wijten is aan partij-Pot, weshalve partij-City gevorderd
heeft, dat partij-Pot haar zal vrijwaren voor de gevolgen van
toewijzing van de vordering van partij-De Hoop:
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting van
Woensdag 14 November 1956 op het Bondsbureau, Jan Luyken-
straat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heer A. de Hoop, en de heer
W. Hemelraad, gemachtigde van partij-City;
dat partij-Pot hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen
en evenmin bericht van verhindering heeft gezonden, althans dat
zulk een bericht niet bij de Commissie is ingekomen;
dat de heer A. de Hoop in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij,
toen op Donderdag 26 Juli de film „La Traviata" niet tijdig was
gearriveerd, partij-Pot telefonisch heeft gewaarschuwd; dat partij-
Pot weliswaar verklaard heeft, dat zij de film onmiddellijk zou
afzenden, maar dat de film eerst des middags om 3.30 uur is
gearriveerd, zodat de voorstelling op die middag niet kon door
gaan;
dat de heer W. Hemelraad namens partij-City in hoofdzaak
heeft verklaard, dat op de doorzendbrief, die op 20 Juli 1956
aan partij-Pot is verzonden, speciaal is vermeld, dat de film „La
Traviata" naar partij-De Hoop moest worden doorgezonden en dat
de film daar op 26 Juli om 12.00 uur voormiddag moest zijndat
partij-City dit zo nadrukkelijk op de doorzendbrief heeft vermeld,
omdat er reeds eerder moeilijkheden met doorzendingen, die partij-
Pot had moeten verzorgen, zijn geweest;
OVERWEGENDE:
dat de drie partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en
artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling
met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan
de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat partij-Pot generlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht en dat de ingestelde vordering van partij-De Hoop
en de vrijwaringsvordering van partij-City aan de Commissie niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomen;
dat bovendien de vorderingen door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden worden gestaafd;
dat derhalve de vordering van partij-De Hoop behoort te worden
toegewezen en partij-Pot moet worden veroordeeld tot betaling
van het gevorderd bedrag van alsmede tot betaling van
de geschilkosten, welke zijn bepaald op 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT partij-Pot om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan partij-De Hoop te betalen een bedrag van
alsmede in de geschilkosten bedragende ƒ50,(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op
3 December 1956.
Inzake:
FIRMA W. J. EN W. J. VAN KESSEL (firmanten W. J. van
Kessel Sr. en W. J. van Kessel Jr.gevestigd te Vlijmen en
exploiterende het Lido Theater aldaar, kantoorhoudende aan de
Pastoriestraat 11 te Vlijmen, eiseres, verder te noemen partij-Van
Kessel, contra
N.V. PARAMOUNT FILMS, gevestigd te Amsterdam en kan
toorhoudende aldaar aan de Sarphatistraat 48, gedaagde, eiseres
in vrijwaring, verder te noemen partij-Paramount, en
MEVROUW M. SLOOTMANS, exploiterende het theater De
Posthoorn te Monnikendam en wonende aldaar aan het Noord-
33