einde 45, gedaagde in vrijwaring, verder te noemen partij-Sloot- mans. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat partij-Van Kessel bij request dd. 19 Mei 1956 een geschil contra partij-Paramount heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat partij-Paramount met haar brief van 28 Mei 1956 aan de Commissie van Geschillen te kennen heeft gegeven, dat de schade die partij-Van Kessel geleden heeft te wijten is aan partij-Sloot- mans, weshalve partij-Paramount vordert, dat partij-Slootmans haar zal vrijwaren voor de gevolgen van een eventuele toewijzing van de vordering van partij-Van Kessel: dat de Commissie van Geschillen partijen heeft opgeroepen tot haar zitting van Woensdag 14 November 1956 op het Bondsbureau, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heer W. J. van Kessel Sr., firmant van partij-Van Kessel, A. van Staveren, gemachtigde van partij-Paramount, en Mevrouw M. Slootmans, vergezeld van haar broeder en adviseur, de heer L. P. Ph. M. Slootmans; dat de heer W. J. van Kessel Sr. namens partij-Van Kessel in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij het aanbod van partij- Slootmans om een schadevergoeding van te betalen niet heeft aanvaard, omdat zijn schade aanzienlijk groter is; dat hij op Zaterdag 5 Mei en Dinsdag 8 Mei 1956 de film „Opstand der gedoemden" moest vertonen en dat de copie van deze film hem moest worden toegezonden door partij-Slootmans; dat bij aan komst van de copie op Zaterdagmiddag omstreeks 4.00 uur bleek, dat er een acte aan ontbrak; dat hij aanvankelijk verondersteld heeft, dat wegens slechte verpakking van de zending er een acte bij de spoorwegen was blijven liggen, weshalve hij een onderzoek heeft ingesteld op het station van de Nederlandse Spoorwegen in 's-Hertogenbosch; dat de verloren gegane acte daar niet aan wezig bleek te zijn; dat hij zich voorts telefonisch zowel met partij- Paramount als met partij-Slootmans in verbinding heeft gesteld, maar dat de acte zoek bleef en dat hem ook geen andere copie van de film tijdig kon worden toegezonden; dat hij derhalve genoodzaakt is geweest om op Zaterdag 5 Mei een andere film te vertonen, die reeds in zijn theater aanwezig was, namelijk de film 08/15, die hij gehuurd had om daarmede op Hemelvaartsdag 10 Mei voorstellingen te geven; dat een deel van de reeds in het theater aanwezige bezoekers hiermede niet accoord ging, omdat deze bezoekers de film 08/15 reeds elders hadden gezien, zodat hij voor een bedrag van aan entreekaartjes heeft moeten terugbetalen; dat zijn recette van Zaterdag 5 Mei, na aftrek van het terugbetaalde bedrag, slechts heeft bedragen dat de bezoekers, die op Zaterdagavond de film 08/15 hebben gezien, uiteraard niet meer naar de voorstellingen op Hemelvaartsdag met dezelfde film zijn gekomen, weshalve partij-Van Kessel een schade heeft geleden bedragende plus is totaal dat partij-Van Kessel derhalve vordert, dat partij-Para mount haar zal betalen een bedrag van of zoveel minder als de Commissie billijk acht met veroordeling van partij-Para mount in de arbitragekosten; dat de heer A. van Staveren namens partij-Paramount in hoofdzaak heeft verklaard, dat partij-Slootmans een acte van de copie „Opstand der gedoemden" tezamen met een andere film heeft gezonden aan het Palace Theater te Hoensbroek en dat de directie van deze bioscoop eerst een week later deze acte aan partij-Paramount heeft teruggezonden; dat het partij-Paramount inmiddels niet mogelijk was deze acte op te sporen en dat zij geen tweede copie van de film „Opstand der gedoemden" be schikbaar had om tijdig aan partij-Van Kessel te zenden; dat de copie van deze film verpakt was in dozen, voorzien van etiketten, vermeldende de naam en het actenummer van de film; dat boven dien op de zijkant van deze dozen de naam van de film was geschilderd met vermelding van het actenummer; dat het gebeurde dus uitsluitend is te wijten aan onzorgvuldigheid van partij-Sloot mans, weshalve partij-Paramount vordert, dat partij-Slootmans haar zal vrijwaren voor de gevolgen van toewijzing van de vordering van partij-Van Kessel; dat de heer L. P. Ph. M. Slootmans namens partij-Slootmans in hoofdzaak heeft verklaard, dat de films in Monnikendam altijd op Maandag of op Dinsdag verzonden worden, zodat ook in het onderhavig geval de film reeds op Donderdag in Vlijmen had kunnen worden bezorgd en dat, ware dit geschied, er nog vol doende tijd was geweest om de zoek geraakte acte op te sporen; dat overigens partij-Slootmans het standpunt inneemt, dat zij uit sluitend aansprakelijk is voor de schade, die partij-Van Kessel op Zaterdag 5 Mei heeft geleden en dat zij het onjuist vindt, dat zij een eventuele mindere ontvangst op Hemelvaartsdag, welke immers aan allerlei andere oorzaken te wijten zou kunnen zijn, zou moeten dragen; OVERWEGENDE: dat de drie partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement: dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat vaststaat, dat partij-Slootmans een der acten van de film „Opstand der gedoemden" niet tijdig aan partij-Van Kessel heeft toegezonden, maar deze acte tezamen met een andere film heeft gezonden aan het Palace Theater te Hoensbroek; dat het daarbij van minder belang is of partij-Van Kessel, indien al de overige acten van de film één of twee dagen eerder in Vlijmen zouden zijn aangekomen, in staat zou zijn geweest om de ontbrekende acte nog tijdig op te sporen; dat immers in ieder geval vaststaat, dat de ontbrekende acte niet tijdig in Vlijmen aanwezig is geweest en dat het daaraan te wijten was, dat partij-Van Kessel op Zaterdag 5 Mei 1956 niet de film „Opstand der gedoemden", maar de film 08/15 heeft moeten vertonen; dat het gebeurde te wijten is aan partij-Slootmans en dat partij- Paramount terecht gevorderd heeft, dat partij-Slootmans haar zal vrijwaren voor de gevolgen van toewijzing van de vordering van partij-Van Kessel, omdat partij-Slootmans ingevolge artikel 19 dei Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van de Nederlandsche Bioscoop-Bond verplicht was de film in kwestie door te zenden aan partij-Van Kessel; dat partij-Van Kessel juist heeft gehandeld door op Zaterdag 5 Mei de film 08/15 te vertonen, om aldus de schade tot een minimum te beperken; dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat de schade aanzienlijk groter zou zijn geweest, indien partij-Van Kessel op 5 Mei in het geheel geen voorstelling zou hebben gegeven; dat partij-Van Kessel terecht het standpunt inneemt, dat haar schade bepaald wordt ten eerste door het bedrag dat zij op Zaterdagavond aan de bezoekers, die de film 08/15 niet wensten te zien, heeft moeten terugbetalen en ten tweede door de recette, die zij op Zaterdag 5 Mei met de film 08/15 heeft gemaakt, daar aangenomen moet worden, dat dit in ieder geval is gegaan ten koste van de recette van Hemelvaartsdag 10 Mei; dat echter op het totaal gevorderd bedrag van in min dering moet komen 4% omzetbelasting (over de film 08/15, als zijnde gekeurd ingevolge artikel 1 lid 2, 2e der Bioscoop-wet, be hoeft in Vlijmen geen vermakelijkheidsbelasting te worden be taald) dat derhalve de vordering van partij-Van Kessel moet worden toegewezen tot een bedrag van en partij-Slootmans tot betaling van dit bedrag moet worden veroordeeld, alsmede in de arbitragekosten bedragende 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT partij-Slootmans om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan partij-Van Kessel te betalen een bedrag van alsmede in de geschilkosten bedragende ƒ50,(vijftig gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 3 December 1956. In zake: de rechtspersoonlijkheid bezittende Vereniging „EIGEN GE BOUW" gevestigd te Rhenen, domicilie gekozen hebbende te Arnhem aan de Velperweg 13 ten kantore van het Regionaal Bureau voor Arbeidsrecht, eiseres, contra C. M. WESTLAND Jr., wonende te Wageningen aan de Hoog straat 79 en exploiterende het Flora Theater te Rhenen, gedaagde. 34

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 35