Toepassing van artikel 15 der Statuten De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen, waaromtrent door het daarbij betrokken lid van de Bond met de andere partij is over eengekomen, dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan de arbitrage van de Bond; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 26 September 1956 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen aanvankelijk had opgeroepen tot haar zitting, te houden op 14 November 1956, maar dat de behandeling van het geschil op verzoek van eiseres is uitgesteld, omdat er be sprekingen tussen partijen gaande waren om tot een minnelijke regeling van het geschil te geraken; dat eiseres met haar brief van 11 December 1956 aan de Com missie heeft medegedeeld, dat het niet mogelijk is gebleken een regeling in der minne te bereiken, weshalve zij verzocht heeft de behandeling van het geschil zo spoedig mogelijk te doen plaatsvin den, temeer waar gedaagde sinds enige dagen is uitgesloten van verdere toezending van films en derhalve niet bij machte is het bioscoopbedrijf uit te oefenen dat de Commissie partijen vervolgens heeft opgeroepen tot haar zitting van 17 December 1956 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn D. L. Leon, secretaris van eiseres, D. Admiraal, voorzitter van de financiële commissie van eiseres en Mr. P. van den Broek, rechtskundig raadsman en gemachtig de van eiseres; en voorts gedaagde persoonlijk; dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij moet toe geven, dat hij herhaaldelijk met het nakomen van zijn verplichtin gen tegenover eiseres in gebreke is gebleven dat Mr. v. d. Broek namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat eiseres besprekingen heeft gevoerd met de heer C. M. Westland Sr., de vader van gedaagde, ten einde een minnelijke schikking te bereiken; dat de heer Westland Sr. verklaard heeft zich daarbij garant te stellen voor de bedragen die gedaagde aan eiseres verschuldigd isdat er enige acten zijn opgemaakt, die voor het tot stand komen van de minnelijke schikking nodig waren; dat gedaagde en zijn vader echter in gebreke zijn gebleven deze stukken voor de gestelde termijn van 2 December te ondertekenen en aan eiseres terug te zenden; dat inmiddels van Bondswege de straf van boycot ten opzichte van gedaagde is uitgevaardigd, waar door gedaagde van verdere filmlevering is uitgesloten; dat eiseres derhalve op korte termijn een beslissing van de Commissie van Geschillen nodig heeft; dat de heer D. Admiraal namens eiseres hieraan in hoofd zaak heeft toegevoegd, dat gedaagde inmiddels de apparatuur uit de cabine van het gebouw heeft weggehaald, waaruit geconcludeerd moet worden, dat ook gedaagde de huurovereenkomst niet meer wenst voort te zetten; dat gedaagde verder nog verklaard heeft, dat hij de instal latie uit de cabine heeft weggehaald, nadat hij kennis had geno men van een advertentie van eiseres, waarbij het gebouw te huur werd aangeboden; dat hij verder toegeeft zijn verplichtingen niet tijdig te zijn nagekomen; dat zijn vader zich bereid heeft verklaard de achterstallige bedragen zo spoedig mogelijk te betalen; dat de heer Admiraal namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft geantwoord, dat het geduld van eiseres is uitgeput en dat zij niet kan verwachten, dat gedaagde ditmaal zijn toezeggingen zal kunnen nakomen; OVERWEGENDE: dat gedaagde lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat in het tussen partijen op of omstreeks 21 Augustus 1952 aangegaan huurcontract is bepaald: „Partijen verplichten zich om alle uit of naar aanleiding van deze overeenkomst ontstane geschillen met uitsluiting van de burgerlijke rechter te onderwerpen aan de arbi trage van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam of een eventueel daarvoor in de plaats komende instantie"; dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat gedaagde de gegrondheid der door eiseres ingestelde vorde ringen heeft erkend en dat deze vorderingen ook overigens door de aan de Commissie van Geschillen overgelegde bescheiden worden gestaafd; dat deze vorderingen derhalve moeten worden toegewezen met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geschil, bedragende 50,— RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: VERKLAART met ingang van 17 December 1956 ontbonden de op of omstreeks 21 Augustus 1952 tussen partijen aangegane huur overeenkomst betreffende het Verenigingsgebouiv aan de Eikenlaan te Rhenen; VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres te betalen de achter stallige huurschuld en de kosten voor het verbruik van gas en electriciteit, op te maken bij staat: VEROORDEELT gedaagde voorts in de geschilkosten, bedra gende 50,(vijftig gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 17 December 1956. Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft op grond van artikel 15 der Statuten voor zijn vergadering van 23 October 1956 opgeroepen de heer C. M. Westland Jr., exploitant van het Flora Theater te Rhenen, ter zake van het feit dat hij in strijd heeft gehandeld met artikel 3 van het Contributiebesluit, het Bumabesluit, artikel 3 van het Reglement Recette-Controle en artikel 8 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films. Het Hoofdbestuur heeft besloten hem de straf van boycot op te leggen, en deze straf te publiceren op grond van de navolgende overwegingen: dat het Hoofdbestuur de heer C. M. Westland Jr. wegens over treding van het Contributiebesluit en het Bumabesluit krachtens zijn beslissing dd. 13 Juni 1956 de straf van boete ten bedrage van 100,als bedoeld in artikel 15 der Statuten heeft opgelegd; dat de heer Westland ondanks herhaalde aanmaningen sedert 27 Juli 1956 geen afrekenstaten meer aan het Bondsbureau heeft toegezonden en eveneens in gebreke is gebleven de contributie en Bumagelden, welke hij van genoemde datum af verschuldigd is te voldoen, zodat hij wederom artikel 3 van het Contributiebesluit en het Bumabesluit heeft overtreden: dat bij een ingestelde recette-controle is gebleken, dat de admi nistratie van de heer C. M. Westland Jr. niet voldoet aan de eisen welke in het Reglement Recette-Controle dienaangaande zijn gesteld, weshalve hem bij schrijven van 3 Augustus 1956 door het Bondsbureau is verzocht om op de kortst mogelijke termijn de nodige voorzieningen met betrekking tot zijn administratie te treffen; dat nochtans bij een op 1 October 1956 ingestelde recette- controle is geconstateerd, dat hij aan het onderwerpelijke verzoek geen uitvoering heeft gegeven, weshalve in strijd is gehandeld met artikel 3 van het Reglement Recette-Controle; dat ten slotte een zaalcontróle in zijn theater is gehouden, waar bij is gebleken, dat een aantal bezoekers hetzij niet in het bezit was van een toegangsbewijs, hetzij geen gaaf entreebewijs kon tonen; dat bovendien ten aanzien van de ingezamelde gave entree bewijzen hiaten bleken te bestaan in de nummeropeenvolging; dat voorts in het kader van deze controle werd vastgesteld, dat de door de heer Westland gedane bruto-recette-verantwoordingen over een periode van 18 maanden lager zijn dan het opbrengstbedrag van gedane verkopen, dat uit de van de ge meente Rhenen betrokken entreebewijzen en de voorraadposities volgt; dat de heer C. M. Westland Jr. weliswaar de betrokken contro leurs heeft medegedeeld, dat hij entreebewijzen tot een bruto- recettewaarde van heeft verloren, maar dat van de door hem genoemde nummers der bewuste entreebewijzen zelfs een aantal bij de zaalcontróle is opgehaald, hetgeen dus sterk aan de waarde van zijn verklaring doet twijfelen; dat de heer Westland dientengevolge zowel aan de Bond als aan de betrokken leden-filmverhuurders te weinig heeft afge rekend, weshalve hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in het Contributiebesluit, het Bumabesluit en artikel 8 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films; dat de heer Westland behoorlijk is opgeroepen om op grond van artikel 15 der Statuten met betrekking tot deze overtredingen te worden gehoord; 35

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 36