Public relatiosiship in de bioscoopexploitatie factoren zijn voor de vermindering van liet bioscoopbe zoek en dat deze daling dus meer gezocht moet worden in hel feit, dat men zijn vrije tijd na de 23-jarige leeftijd meer in de huiselijke kring doorbrengt. Voorts gaf spreker een overzicht van het bioscoopbezoek onder de verschillende kerkelijke gezindten. Het gemid delde bioscoopbezoek onder de katholieke bevolking be draagt 9 maal per jaar. De grootste bezoekfrequentie vindt men bij de niet-kerkelijken, die namelijk 11 maal per jaar naar de bioscoop gaan. Voor de gereformeerde bevolkingsgroep bedraagt dit cijfer 3. Voor de toekom stige ontwikkeling van het bioscoopbezoek onder de ge reformeerden is een verdere analyse van belang. Het blijk! dan, dat de gereformeerde jongeren van 12 tot 17 jaar slechts 3 maal per jaar de bioscoop bezoeken, terwijl het landelijke gemiddelde voor deze leeftijdsgroep 11 be- bedraagt. Merkwaardig is evenwel, dat het bioscoopbezoek onder de gereformeerden in de leeftijd van 18 lot 28 jaar plotseling omhoog schiel van 3 tot 6 maal per jaar. Deze stijging is aanmerkelijk groter dan die bij de landelijke bevolking, waar het gemiddelde voor de overeenkomstige groep toeneemt van 11 tot 14. Voor de gereformeerden boven de 29 jaar zakt het gemiddelde weer af. Men kan uit deze cijfers concluderen, dat de toestand, dat de gere formeerde bevolking niet of nauwelijks de bioscoop be zoekt, binnen afzienbare tijd tot het verleden behoort. Tot deze conclusie kan men ook langs andere weg geraken. De gereformeerde boeren gaan bijvoorbeeld slechts een- of tweemaal per jaar naar de bioscoop. Daar slaat tegen over, dat de leidinggevende en welgestelde groepen onder de gereformeerden gemiddeld 9 maal per jaar de bioscoop bezoeken, hetgeen dus boven het algemeen rijksgemiddelde ligt. Daar het een bekend verschijnsel is, dat de houding van de leidinggevenden tot navolging strekt voor de overi gen in een bepaalde groep, kan men dus met vrij grote zekerheid beweren, dat de gereformeerden voor zover zij zich nu nog afzijdig houden van bioscoopbezoek binnen niet al te lange tijd eveneens geregeld de bioscoop zullen bezoeken. De Voorzitter concludeerde, dat Drs. De Bruijn het stra mien had gegeven voor wat betreft het bioscoopbezoek van de Nederlander in het algemeen. Spreker verzocht de heer S. Barnstijn om op basis van deze beschouwingen de relatie aan te geven tussen het publiek aan de ene kant en het bioscoopbedrijf aan de andere kant. De heer S. Barnstijn wilde met betrekking tot deze relatie tweeërlei aspecten onderscheiden, namelijk de publiciteit en de public relationship, beide gezien van uit het gezichtspunt van de exploitant. Het aspeel van de publiciteit zou door de heer S. W. Numann worden behan deld, maar spreker wilde hieromtrenl opmerken, dat er reeds jaren stemmen opgaan om een landelijke publici teitscampagne o.p touw te zetten, teneinde het Nederlandse publiek meer filmminded te maken. Tol nu toe is hiervan niets gekomen. Spreker meende, dat men, gezien de enor me vooruitgang van de televisie en de propaganda, die daarvoor gemaakt wordt, geen verder terrein mag verlie zen. Een filmfestival zoals wij deze week beleven mag niet de enige manifestatie van de film zijn, maar moet het sluitstuk vormen van een landelijke campagne. Een ander, en zeker niet minder belangrijk, aspect is dat van de public relations. Ter inleiding zou spreker willen aanvoeren, dat het gehele filmbedrijf een uiter mate dynamisch bedrijf is, dat in zijn nog betrekkelijk korte bestaan een zeer snelle ontwikkeling doormaakte. Dit proces is nog steeds aan de gang en het is een eerste vereiste voor de exploitant deze ontwikkeling nauwlettend Ie volgen. In dit opzicht meende spreker te constateren, dat wij van een dynamische in een statische toestand zijn gekomen en bij de exploitatie steeds meer naar schabionen werken. Spreker was de opvatting toegedaan, dat de exploitant in het algemeen te weinig begrip heeft van wat er op film- gebied is gebeurd. Aanvankelijk was de film alleen een amusementsmiddel; van andere toepassingsmethoden was toen nog geen sprake. Ons bedrijf omvatte oorspronkelijk de film in haar geheel, maar dat geldt nu nog slechts voor de film als amusementsmedium. Het is daarom nood zakelijk, dat wij dieper in het maatschappelijk leven door dringen en meegroeien met de maatschappelijke verande ringen, die met betrekking lot de film de laatste jaren hebben plaats gevonden. Indien wij op het standpunt blij ven staan, dat wij alleen maar amusemenlsbedrijf zijn. raken wij achterop. De film vindt tegenwoordig toepas sing bij onderwijs, techniek, archivering, bedrijfsleven en als nieuwsbron. Deze verscheidenheid van toepassingen is niet meer weg te denken. Langs deze weg worden men sen ook meer filmminded, omdat daardoor hun opvattin gen ten opzichte van het medium film in zijn totaliteit veranderen. Ook op het terrein van de jeugdfilms valt er nog veel te doen. De interesse voor de jeugdfilm groeil weliswaar, maar in het algemeen meer in kringen buiten dan in het bedrijf. Ook is het van belang de stijgende interesse voor de film in godsdienstige kringen, waarin het medium eerst nog taboe was, op te vangen. Verder is het zaak rekening te houden met de groeiende belangstelling van de film bij het Rijk, de opvoeders, enz. Wil het bedrijf met de maat schappelijke veranderingen meegroeien, dan moet er voor gezorgd worden, dat wij aan al deze facetten onze actieve aandacht schenken, teneinde aldus te bereiken, dat in de min of meer statische toestand, waarin wij thans verkeren, verandering komt. Het zou spreker daarom verheugen, indien er een instituut in het leven zou worden geroepen voor de opleiding van leidinggevende personen in het be drijf. Van groot belang achtte spreker het, dat de exploi tanten individueel of in samenwerking met de collega's in hun plaats van vestiging contacten zouden leggen met al diegenen, welke voor de film actieve belangstelling aan de dag leggen. Aan het Bondsbureau zou bovendien een afdeling public relationship verbonden dienen te worden en tenslotte zou er een studiecommissie gevormd moeten worden uit belangstellende exploitanten, teneinde bepaal de onderwerpen, waarmede het bedrijf geconfronteerd wordt, onder de loupe te nemen. De resultaten van deze studiecommissie zouden Ier beschikking moeten worden gesteld van het gehele bedrijf. De heer J. J. H. H. Tapke Lokenberg beklemtoonde de betekenis van de jeugdfilmvoorstellingen en wees in dit verband op het werk van de Haagse Jeugdactie. Deze in stelling is twee jaar geleden begonnen met jeugdvoorstel lingen in de Haagse bioscopen. Uit een ter zake ingestelde enquête is gebleken, dat 20 tot 30 van de Haagse kin deren boven tien jaar in het kader van deze voorstellingen voor het eerst naar de bioscoop mocht en dat dit percen tage voor kinderen uit protestantse kringen het hoogst is. De heer Van der Helm onderstreepte de betekenis van de filmvorming op de scholen, maar herinnerde er aan. dat deze arbeid bemoeilijkt wordt door het ontbreken van geschikt materiaal.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 11