„Noordhollands Dagblad" .Vrij Nederland' „De Groene Amsterdammer" „Haagsche Courani" Cabiria" en „Celui qui iloii mourir" vele bezoekers getrokken. Het festivalpubliek weel wat liet zien wil. De laatste dag was aan de Nederlandse film gewijd, en men is in de gelegenheid geweest twee Nederlandse speelfilms te kunnen vertonen, „Stran ding" var. l.oii van Gasteren en „De Vliegende Hollander van Gerard Kutten. Er is in Den Haag gezegd, dat het niet verstandig was en niet gelukkig deze Nederlandse werken aan het eind van de week te plaatsen, omdat zij zodoende kwamen na films van buitenlandse grootheden. Voor ons gevoel deed hel er weinig toe waar men ze plaatste. Hun fouten en tekortkomingen zowel als bun kwaliteiten moesten op elke plek aan liet lirht komen, en wanneer wij werkelijk op weg zijn naar een intenser speelfilmproduktie zal men geen isolatie moeten forceren en voor het vaderlandse produkt geen aparte, Nederlandse maatstaven moeten opeisen (wat dat dan nok mogen zijn!». Internationale filmweken kunnen hun grote verdienste hebben voor wat wij hier maken. De kwalitatieve aehterstand kan niet scherp genoeg aan het licht komen. Dat is in Den Haag gebeurd. Gelukkig." 24 Juni 1957. Han G. Hoekstra. ..Hm' men nol, mag oordelen over liet gehalte, hel moei ah een voor ons land opmerkelijk verschijnsel worden beschouwd, dat de laatste dag van de lil 111 week bijna een massale demonstratie is geworden run de Nederlandse lil m wereld" ..Honderdduizenden meters celluloid helilien de projectors van het Metropole-Tuschinskitheater 111 zes dagen verwerkt in pro gramma's, die beoogden het beste te vertonen wat de huidige cinematografie bieden kan, tenminste in zoverre men hierover in Nederland de beschikking kun krijgen. Hoe men ook mag oordelen over het gehalte, het moet als een voor ons land opmerkelijk verschijnsel worden beschouwd, dat de laatste dag van de Film- week zaterdag jongstleden bijna een massale manifestatie is geworden van de Nederlandse Filmwereld, met als opzienbarend element, dat er die dag twee volledige speelfilms werden ver toond... Natuurlijk moet men verheugd zijn over het feit, dat er ernstig is gestreefd naar een speelfilm die ditmaal, dat moet worden gezegd, een behoorlijke technische vaardigheid verraadt maar het komt ons voor, dal wal meer innerlijke bezieling geen kwaad zcu hebben gedaan. Het samenwerkende team onder leiding van Gerard Rutten blijkt zich te weinig te hebben gerealiseerd, dat de in deze film uitgebeelde jeugdjaren van Anthony Fokker op grond van het scenario een dergelijk psychologisch karakter draagt namelijk de strijd van een jonge idealist dat men hieraan niet alleen door spelen voor de camera voldoet. De totale com positie beeld, geluid en montage dienen hierop te zijn ingesteld en dit mi^t men pijnlijk in ..De liegende Hollander"." 24 Juni 1957. had de cha rme der ..Haagse filmweek soberheid" „Wat nu de resultaten betreft rijst allereerst de kardinale vraag: Heeft zulk een Fibnweek zin. ja dan nee.' Het wil mij voorkomen, dat hier een volmondige bevestiging op haar plaats is... alle onver mijdelijke tekortkomingen ten spijl. Al ware het alleen maar door liet feit, dat de film nog eens op een andere wijze „in bet nieuws' komt dan langs de weg van kritieken en advertenties publi- katies, die uiteraard tot de betrekkelijk enge kring van geïnteres seerden beperkt blijven. Het kan dunkt mij niet anders dan nuttig zijn. wanneer ook buiten de gemeenschap van belang stellenden het verschijnsel ..film" aanleiding geeft tot een zekere bezinning, die waarachtig geen overbodige luxe mag heten. Vergelijkt men vervolgens onze Filmweek met de buitenlandse experimenten van dien aard (het langzamerhand berucht wordende „Cannes" niet te vergeten) dan treffen we hier een onbetwistbare soberheid en integriteit. Geen pralende uitstalling van biosroop- weelde geen meer of minder gecamoufleerde pogingen tot b'e invloeding dooi middel van uitbundige feestelijkheden, geen moordende concurrentiestrijd met commerciële of politieke in triges... ziedaar wat deze nationale filmmanifestatie van haar zusters buiten de grenzen onderscheidt. Intussen wordt de waarde van deze fibnweek bepaald door de films. Mag men nu gelijk van vele zijden beweerd wordt zo veel minder tevreden zijn over de Haagse demonstraties dan over die te Arnhem? Ik waag dit bezien in het kader van de Filmweek te betwijfelen. Wanneer men erkent, dat het ge- middelde peil der voorstellingen onloochenbaar beneden dat van Arnhem lag, dan mag niet vergeten worden, hoe het praktische effect van zulk een experiment niet uitsluitend wordt be paald door de zuiver einegrafisehe waarde der voorstellingen. Misschien is juist de verdeeldheid der meningen over het gebodene en de daaruit voortvloeiende discussies een prikkel voor de „buiten wacht" (die men toch immers niet in de laatste plaats hoopt te bereiken), om van het gebeuren kennis te nemen. Of ingewijden een werk al dan niet geslaagd vinden, zal de buitenstaander allicht minder interesseren, dan de problemen die het opwerpt. Hij leest de verslagen ditmaal als „nieuws" en het zijn zowel de nega tieve als de positieve kwaliteiten, die zijn attentie wekken en hem tot nadenken over het object kunnen aanzetten." 29 Juni 1957. L. J. Jordaan. „Balans van de Haagse filmweek" „Het nut en in zekere zin de noodzaak van een regelmatige inventarisatie van actuele filmprestaties, gecombineerd met de mogelijkheid tot een intensief samentreffen tussen publiek, pers en film- en bioscoopbedrijf bij de behandeling van allerlei proble men die het verschijnsel film in onze samenleving oproept, is na Arnhem opnieuw in Den Haag duidelijk gebleken. Natuurlijk zou het buitengewoon plezierig zijn als bij zo'n gelegenheid de be zoeker van de ene artistieke verrukking in de andere kon worden gebracht, maar ten eerste is een dergelijk ideaal moeilijk te ver wezenlijken hij de huidige stand van filmzaken en bovendien bepaalt de kwaliteit van het vertoonde niet uitsluitend de waarde van een festival, zeker niet bij een veelzijdige opzet als nu ook weer de Haagse Filmweek kenmerkte. Ondanks de teleurstellingen die de bezoeker op de middag- of avondvoorstellingen in het Haagse Metropole Theater werden be reid, gal het programma van de Filmweek een interessant beeld van wat de filmindustrie in verschillende landen als belangrijke prestaties aanbiedt en men kon daar interessante conclusies uit trekken... Na dit programma van enige hoogtepunten en vele teleurstel lingen, volgde de dag van de Nederlandse film en het feit alleen al dat een middag- en avondvoorstelling gevuld konden worden met prestaties van eigen bodem was een verheugend teken. De dag liet uiteraard gemengde indrukken achter, maar er waren voldoende hoopgevende voorvallen om van een happy ending te kunnen spreken... Als de Nederlandse filmdag, die ongewild bet overtuigend bewijs materiaal voor een jarenlang herhaalde stelling naast elkaar legde, tot resultaat heeft dat een oplossing van het probleem van de Nederlandse speelfilm gezocht wordt bij filmers met durf, originaliteit en filminzicht (en die filmers zitten nu nog in de documentaire hoek), dan heeft de filmdag en zelfs de hele film week. waarvan wij alleen maar het deel dat zich in de bioscoop zaal afspeelde hebben behandeld, ondanks tegenvallers en teleur stellingen volledig aan zijn doel beantwoordt." 29 Juni 1957. C. Boost. „Zouden wij antwoord moeten geven op de vraag of de Internationale Filmweek Den Haag 1957 geslaagd is. dan zou dat antwoord volmondig „ja" kunnen luiden." „Onwillekeurig dringt zich bij zo'n nabeschouwing een vergelij king met soortgelijke manifestaties in het verleden op en dat betekent dus in dit geval een vergelijking met Arnhem, waar in 1955 voor het eerst een dergelijke week is georganiseerd. Vast staat, dat Arnhem, zeker voor de deelnemers, een iets intiemer, misschien moeten wij wel zeggen, provineialer karakter droeg. Gebeurtenissen als deze maken in een stad als Arnhem nu eenmaal meer indruk dan in Den Haag, zeker wanneer daar in het kader van het Hol land Festival ook nog op ander gebied het een en ander te beleven is. Maar dat desondanks het publiek in Den Haag nauwer bij het geheel betrokken is geweest hetgeen vooral in het theater, maar ook daarbuiten en bij de openluchtvoorstellingen bleek is toch wel een sterk punt. dat pleit voor een voortzetten van de traditie in Den Haag. Want dat staat o.i. vast: het geheel heeft aangetoond, dat een dergelijke manifestatie wel degelijk levensvatbaar is en dat het een zaak van het grootste belang is voor de film in Neder land, dat de thans ingeslagen weg wordt vervolgd. De baten zullen wellicht slechts zeer indirect binnenkomen, maar dat zij er zullen zijn staat vast. Uit dit alles blijkt dus ten slotte wel duidelijk: zouden wij ant woord moeten geven op de vraag of de „Internationale Filmweek Den Haag 1957" geslaagd is, dan zou dat antwoord volmondig „ja" kunnen luiden. 17 Juli 1957 Kees de Bruijn 48

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 46