Bezoekfrequentie per woonmilieu
Bezoekfrequentie per leeftijd
van films, waarvan de kwaliteit loopt van zeer goed tot
nog juist boven het middelmatige) thuis te horen. 9
behoort tot de films van eenstemmig erkende topklasse,
terwijl 19 r/c filmisch slecht is te noemen.
De stedeling gaat meer naar de bioscoop dan de bewo
ner van het platteland, waar meer dan de helft
der bevolking nooit naar een bioscoop
gaat. Van de boeren en landarbeiders zelfs 74 c/c niet.
Maar in de grote steden is de groep der niet-bioscoop-
gangers ook nog ruim 25 Ook de geregelde bioscoop-
ganger komt meer in de grote stad dan op het platteland
voor. In de grote stad gaat 11 meer dan 2 x per maand
een film zien, op het platteland 4 Het aantal bioscoop
bezoeken per jaar daalt van 11 x in de grote steden tot 5 x
op het platteland en het aantal bioscoopbezoekers resp.
van 72 tot 44 van de bevolking van 12 jaar en
ouder in die gebieden.
Welke factoren kunnen dit verschil in bioscoopbezoek
verklaren?
Opgemerkt werd reeds, dat het platteland, dat liefst
42 van de totale bevolking omvat, slechts een aanbod
van 14 van het totaal aantal per jaar beschikbare
plaatsen heeft, terwijl de programmakeuze uiteraard veel
beperkter is dan in de grote stad. Voorts is de afstand naar
de dichtsbijzijnde bioscoop in de regel groter en zijn de
verbindingen minder frequent. Dit geldt inzonderheid
voor de zuiver agrarische bevolking (boeren en landar
beiders), welke verspreid buiten de dorpskommen woont.
De filmbelangstelling onder de niet-agrarische bevolking
van het platteland, welke in de regel in de dorpskernen
woont, is dan ook groter: 50 bezoekt de bioscoop en
4 meer dan 2 x per maand. Van de leidinggevenden
en welgestelden in de plattelandsstadjes en het overige
platteland bezoekt zelfs 72 de bioscoop en 4 gaat
meer dan 2 x per maand.
Landarbeiders gaan iets vaker een film zien dan de
boeren en de kleine boeren weer iets meer dan de grote,
maar de bezoekfrequentie van alle andere plattelands
groepen ligt aanzienlijk hoger. Ongetwijfeld zullen hier
ook mentaliteitsverschillen een rol spelen, hoewel het
merkwaardig is, dat bijvoorbeeld de mannelijke boeren
bevolking vrijwel evenveel tijd aan ontspanning en lezen
besteedt als de gemiddelde Nederlander. De radio wordt
door de boer in de wintertijd niet minder beluisterd dan
door de gemiddelde Nederlander, zijn televisiekijktijd is
zelfs iets hoger dan gemiddeld, waaruit blijkt, dat i n-
dien de mogelijkheid er is, de boeren
niet minder van de moderne recreatie-
middelen gebruik maken dan de andere
groepen.
Voor de onderscheiden filmgenres blijkt de filmfre-
quentie in de verschillende woonmilieus onderling slechts
weinig uiteen te lopen. Filmgenres, die in de steden trek
ken, doen dit in de kleine steden en op het platteland ook.
Slechts voor twee genres, namelijk liefde en sentiment-
films en show- en muziekfilms blijkt het platteland een
grotere voorkeur te bezitten dan de overige gebieden,
voornamelijk door de grotere belangstelling bij de vrou
welijke bevolking. Ten plattelande heeft men echter voor
het agressieve genre (films waarin avontuur, misdaad en
fysiek geweld een rol spelen) aanzienlijk minder belang
stelling dan in de grote stad.
De bioscoop wordt overwegend bezocht door jongt
mensen. Van de ruim 60 millioen bioscoopbezoeken per
jaar door 12-jarigen en ouder werden 37 millioen afge
legd door 1228-jarigen. De hoogste bezoekfrequentie
treft men aan bij de 1823-jarige jongemannen (21
maal per jaar), de meisjes van deze leeftijdsklasse gaan
gemiddeld 14 maal per jaar, het gemiddelde van de gehele
leeftijdsklasse is 17. 22 van de jongemannen van
1523 jaar gaat meer dan 2 x per maand.
Merkwaardig is de enorme achteruitgang in de bezoek
frequentie bij de groep van 2428 jaar ten opzichte van
die van 1823 jaar. Bij de mannen springt deze van 21
bezoeken per jaar op gemiddeld 12; bij de vrouwen van
14 op 8 en voor de gehele leeftijdsklasse van 17 op 10.
Dit verschil wordt bij nadere beschouwing veroorzaakt
door de groep van jongelui, die. nog niet gehuwd, bezig
zijn het ouderlijk gezin te ontgroeien en hun leeftijdge
noten, die in het begin van hun huwelijk staan en bezig
zijn een eigen gezinssfeer te scheppen. De ongehuwde
jongeren en vooral de ongehuwde jongemannen zijn trou
we bioscoopgangers. De ongehuwde 1828-jarigen gaan
veelvuldiger (18 x) naar de bioscoop dan de gehuwden
jonger dan 29 jaar, zonder kinderen (11 x). Men mag
hier dus veronderstellen, dat de nieuw verworven gezins
sfeer inderdaad de huiselijkheid stimuleert.
Uit verdere statistische gegevens kan men concluderen,
dat bij de oudere leeftijdsgroepen het gehuwd zijn tot een
daling van het bioscoopbezoek kan leiden, maar dat de
zorg voor de kinderen daarbij geen doorslaggevende factor
is, al gaan gehuwden met kinderen iets minder dan ge
huwden zonder kinderen.
Van de 60-jarigen en ouderen gaat 72 niet naar de
bioscoop; gemiddeld gaat men op die leeftijd 2 x per jaar.
In hoeverre speelt de gewoontevorming bij het bioscoop
bezoek van de ouderen een rol of, met andere woorden
gezegd, wordt het geringe bioscoopbezoek der ouderen
niet mede beïnvloed door het feit, dat zij zich in hun
jeugd reeds een bepaald levenspatroon hadden eigen ge
maakt, waarin geen bioscoop voorkwam? Als men de be
zoekfrequentie per leeftijdsgroep analyseert, dan blijkt er
inderdaad na de reeds gesignaleerde en verklaarde daling
bij de groep der 2428-jarigen nog een tweede daling bij
de 60-jarigen en ouderen voor te komen, terwijl overigens
de andere dalende cijfers veeleer op een verminderde
bioscoopbezoekgewoonte wijzen dan op een geringere
frequentie naarmate men ouder wordt. Ofschoon slechts
cijfers over een reeks van komende jaren de juistheid van
deze gewenningshypothese kunnen aantonen, lijkt het toch
waarschijnlijk in de toekomst een groeiend percentage
„bioscoopbezoekers" in de oudere leeftijdsklassen te mo
gen verwachten.
Tussen de jeugd dat wil zeggen de 12—17-jarigen
en de volwassenen (de 24-jarigen) en ouderen, be
staan wat het filmgenre betreft grote preferentieverschil
len. De jeugd geeft bijvoorbeeld de voorkeur aan het ge
welddadige genre, de ouderen aan liefde en sentiment,
show en muziek en Nederlandse speelfilms. Aangezien
er geenszins een over-aanbod blijkt te bestaan van het
genre, dat de jeugd apprecieert en daarentegen liefde en
sentiment het meest in de bioscopen wordt vertoond, mag
men concluderen, dat de aard van het filmaanbod niet
van veel invloed kan zijn op de bezoekfrequentie per leef
tijdsgroep.