Bezoekfrequentie per milieu Bezoekfrequentie per kerkelijke gezindte Ten einde de bezoekfrequentie per milieu Ie kunnen analyseren heeft men de volgende indeling van de Ne derlandse bevolking gevogld: 1. landarbeiders e.d., 2. arbeiders, 3. loontrekkende m i d d e n- stand. 4. risicodragende middenstand. 5. boere n en 6. leidinggevenden en wei- gestelden. Al spoedig springt in het oog. dat de kostenfac- t o r voor de diverse milieus niet van overwegende in vloed is op de grote lijn der groepsfrequentie: de land arbeiders gaan meer dan de boeren, de arbeiders meer dan de middenstanders. Bij vrijwel alle groepen is het bezoek van de mannen groter dan dat der vrouwen. Het verschil is het grootst bij de arbeiders (3 xbij de risicodragende middenstand en bij de leidinggevende groepen is het verdwenen. In aansluiting op hetgeen reeds over de bezoekfrequen tie der plattelandsbevolking werd opgemerkt blijkt, dat bij de leeftijdsverdeling der bioscoopbezoekers uit het agrarische milieu nieuwe trends naar voren komen. Hij de groep der 1828-jarige plattelanders worden per centages aangetroffen, die, hoewel ze achter blijven bij de 1828-jarige grotestadsjeugd. toch hoger zijn clan die van de plattelanders in andere leeftijdsgroepen. Het lijkt daarom niet onmogelijk, dat de oorspronkelijk anders gerichte mentaliteit aan een v r ij diepgaande structuurwisseling toe is. De in Karl Bednariks studie ..De jonge arbei der van deze t ij d, een nieuw t y p e" I gepro pageerde these, dat de bioscoop als een centraal, alles beheersend element in het leven van de jonge arbeider moet worden beschouwd, mag misschien voor de stad Weenen gelden, maar wordt uit dit onderzoek niet be wezen. Weliswaar zijn in ons land de arbeiders met de leidinggevenden de groep met de hoogste bezoekfre quentie (9 x per jaar, totale bevolking 8 x), maar groot is het verschil met de middenstanders 8 x en 7 xniet. Natuurlijk is het mogelijk, dat onder de verzamelnaam arbeiders een aantal groepen van onderscheiden karakter is opgenomen, waarvan één of meerdere op bioscoopge bied een exorbitanter gedrag vertonen, maar de splitsing van de mannelijke arbeidersgroep geeft geen significante verschillen. Bij de jonge arbeiders treden evenwel hogere gemiddelden aan de dag: de 12—17-jarige arbeiders gaan 17 x en de 18—28-jarigen 19 x per jaar tegen dezelfde leeftijdsgroepen van de totale bevolking resp. 13 x en 17 x. In aanmerking genomen, dat de algemene bezoek cijfers in de grote steden voor de arbeiders aanzienlijk hoger liggen, ligt ook de bezoekfrequentie van de grote- stadsarbeTdersjeugd hoger: tussen 18 en 23 jaar gaat zij 35 x per jaar, dat wil zeggen 1 x per 10 dagen: 21 r der 1828-jarige arbeiders mannen I gaat vaker dan eens in de 14 dagen. Er wordt in deze studie op gewezen, dat deze cijfers niet op een verslaafdheid aan het filmmedium in Bednarikse zin behoeven te wijzen en dat met name niet bewezen is, dat het gedragspatroon van de jonge grotestadsarbeider door de film wordt bepaald. De leidinggevenden en weigestelden gaan relatief veel naar de bioscoop: 9 x per jaar (Nederland 8 x). De frequentieverschillen tussen zelfstandigen of salarisont vangenden en tussen academici en niet-academici in deze groep zijn evenals die tussen mannen en vrouwen ver waarloosbaar klein. Men krijgt uit de cijfers niet de in druk, dat de frequentie van het bioscoopbezoek van bij voorbeeld artsen en advocaten, hogere ambtenaren en employé's of grote zakenlieden onderling veel verschilt. Hoewel ook hier de 1828-jarigen het meest de bioscoop bezoeken, zijn bij de leidinggevenden ook de andere leef tijdsgroepen naar verhouding op dit punt zeer actief: de 60-jarigen en ouderen gaan zelfs driemaal zoveel naar de bioscoop als dezelfde leeftijdsklasse van de totale be volking. Vermoedelijk in verband met huiswerk is de bezoekfrequentie van de 1217-jarigen lager dan het Vderlandse gemiddelde t resp. 9 x ten opzichte van 11 x). Per niveau van het gevolgde onderwijs laten de statis tieken een voortdurende stijging van het aantal bioscoop bezoekers zien. Dat wil dus zeggen, dat het aantal bio scoopbezoekers bij de grote groep, die alleen lager onder wijs heeft gevolgd, relatief het laagst is (46 met een bezoekfrequentie van 7 x). Naarmate het niveau van het onderwijs stijgt, nemen zowel het aantal bioscoop bezoekers als de bezoekfrequentie geleidelijk toe van respectievelijk 78 en 9 x bij het middelbaar onderwijs en de kweekscholen tot 85 c/< en 10 x bij de academisch gevormden. Over de voorkeurverschillen der onderscheiden milieus worden in deze studie tal van wetenswaardigheden ver meld. Naarmate het niveau van het gevolgde onderwijs stijgt, stijgt ook de waardering voor de films, welke tot de topklasse worden gerekend. Een van de belangrijkste aspecten in deze sector van de vrijetijdsbesteding betreft het onderzoek naar het bio scoopbezoek der verschillende godsdienstige groeperingen in ons land, welke over het algemeen met een grotere re serve ten opzichte van film en bioscoop staan, maar deze op een enkele uitzondering na, namelijk de gerefor meerde kerkgenootschappen -- niet afwijzen. Dat desal niettemin ook in deze orthodox-protestantse kring het bio scoopbezoek der jongere generatie in de grote steden niet onaanzienlijk is. was reeds uit enkele van kerkelijke zijde ondernomen onderzoekingen bekend4). Maar uiteraard was het van belang om bij de veel uitgebreidere onder zoekingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek ook vast te stellen in hoeverre in gereformeerde kringen, waar een werkelijk afwijzende houding tegenover de film in vele gevallen haar uitdrukking vindt in het zoveel mogelijk beperken van bioscoopbezoek hetzij om gods dienstige opvattingen, hetzij als zijnde in strijd met de aldaar geldende levensstijl, deze beperking werkelijk effectief is of in hoeverre er trends te vinden zijn, die wijzen op een verandering in levensgewoonten op dit punt. En inderdaad worden in de onderhavige studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek een studie, welke, zoals uit haar titel duidelijk blijkt, gewijd is aan de film- belangstelling voorzover deze zich in de bio scoop als maatschappelijk instituut ma nifesteert opmerkelijke wetenswaardigheden over het bioscoopbezoek der gezindten naar voren gebracht. De bezoekfrequentie der onkerkelijken 11 x per jaar), ligt hoger dan die der kerkelijke gezindten, maar onder deze laatste bestaan grote verschillen. Rooms-katholieken gaan gemiddeld 9 x per jaar. de gereformeerden 3 x, de Nederlands-hervormden en andere kerkdijken 6 x (het gemiddelde voor Nederland is 8), maar het bioscoop bezoek der jongeren ligt voor bijna alle groeperingen ho^er dan het gezindtegemiddelde. Wat het generatie- 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 12