Kees Brusse wordt verlegen bij een nachtelijke ontmoe
ting na het bruiloftsfeest van zijn vriend in de film
„KLEREN MAKEN DE MAN" (Filmproductie Mij.
„Amsterdam" N.V.IN.V. FilmtrustJ
aspect betreft is het patroon der rooms-katholie
ken en der hervormden practisch gelijk aan dat
dergenen, die tot geen kerk behoren. Daar
entegen zet bij de gereformeerden
het grotere bioscoopbezoek der
jongeren eerst op latere leef t ij d
in (bij de 1217-jarigen gemiddeld 3x per
jaar, bij de 1828-jarigen 6x). ..Deze gege
vens", zo luidt de conclusie van deze studie,
„doen vermoeden dat in een niet verre
toekomst de verschillen in bio
scoopgedrag goeddeels verdwenen
zullen z ij n".
„Het minder veelvuldige bioscoopbezoek van
alle kerkelijke groeperingen, vergeleken met de
onkerkelijken geldt (de rooms-katholieken en
hervormde boeren misschien uitgezonderd) voor
alle sociale milieus", wordt verder vastgesteld.
..Bij alle groepen dus degenen, die tot een
kerk behoren en zij, die geen kerkelijke binding
hebben) gaan de leidinggevenden
het meest. Omdat deze groep in cultureel
opzicht het gedragspatroon van de andere
milieus veelal goeddeels bepaalt (imitatie) mag
men ook op grond van deze gegevens
een toenemend bioscoopbezoek
van de leden der verschillende
kerken verwachten. De rooms
katholieken hebben wat de bezoekfrequenties
der verschillende sociale milieus betreft
meer overeenkomst met de onkerkelijken dan de protes
tantse groepen".
Binnen een gezindte zijn er grote frequentieverschillen
per milieu. Zo gaat de gereformeerde boer gemiddeld eens
in de twee jaar, de gereformeerde leidinggevend in de
zelfde periode 9 x naar de bioscoop.
Merkwaardige verschillen en overeenkomsten worden
er geconstateerd tussen de kerkelijke gezindten en de
sociale milieus. Bij de hervormden is de bezoekfrequentie
van boeren en landarbeiders vrijwel gelijk; bij de onker
kelijken is de bezoekfrequentie der landarbeiders 3 x zo
groot. Bij alle kerkelijke gezindten treft men onder de
leidinggevenden en de arbeiders de meesete bioscoop
bezoekers aan; hetzelfde is het geval bij de onkerkelijken.
Zodra men per sociaal milieu naar kerkgenootschappen
differentieert, constateert men sterke onderlinge verschil
len. Deze verschillende uitkomsten doen vermoeden, dat
de combinatie van „confessie" en milieu inderdaad leidt
tot vorming van groepen met een karakteristiek gedrag
ten aanzien van de bioscoop.
Mede met het oog op het vorenstaande heeft men de
bezoekfrequentie der geregelde kerkgangers en de weinig
of niet-praktiserenden onderzocht. Als criterium voor de
mate van „kerkelijke binding" werd het al of niet een
kerkdienst bezocht hebben in de voorafgaande drie weken
gekozen, een criterium, dat individueel gezien onvoldoen
de is, maar voor de groep wel een redelijke aanwijzing
geeft. Deze onderscheiding naar al of niet kerkbezoek
laat een grote verschuiving in het bioscoopbezoek zien,
zowel wat betreft het percentage van personen, dat de
bioscoop bezoekt als dat dergenen, die meer dan 2 x per
maand gaan. Dat wil zeggen dat bij alle gezindten de
percentages en de frequenties in de groep met geringe
kerkelijke binding duidelijk hoger liggen dan in die der
geregelde kerkbezoekers. Bij de gereformeerden is de
verschuiving verreweg het grootst34 c/c van de gere
gelde kerkbezoekers van het gereformeerde volksdeel be
zoekt de bioscoop en 54 van de gereformeerden met
geringere kerkelijke binding, wat voor deze kerken een
gemiddelde van 37 betekent. Voor de hervormden zijn
deze cijfers respectievelijk 49 en 58 met een ge
zindtegemiddelde van 54 voor de rooms-katholieken
58 c/f en 62 met een gemiddelde van 59 en voor
de overige kerken 50 en 73 c/c met een gemiddelde
van 61 (/r (het landelijk gemiddelde der onkerkelijken
is 70 Hieruit blijkt onder meer, dat de gereformeer
den met geringere kerkelijke binding zich in dit opzicht
weinig anders gedraagt dan de dito hervormde; beiden
vertonen slechts weinig verschil met de leden van andere
kerken. De percentages en frequenties bij de kerkgaande
rooms-katholieken blijven zelfs nog boven het landsge-
middelde.
11