Vermakelijkheidsbelasting en gemeentelijk kunstbeleid Een opmerkelijk rapport van de Commissie voor het kunstbeleid der gemeente Rotterdam Het deelrapport van de Sectie „Film" De gemeentelijke overheid heeft een taak ten aanzien van de filmproductie Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam d.d. 18 Juni 1954 werd een ..Com missie voor het kunstbeleid" in het leven geroepen, welke tot taak kreeg richtlijnen te formuleren voor het beleid, dat voor een periode van een niet te beperkt aantal jaren ten aanzien van de kunst gevolgd dient te worden. Deze richtlijnen moesten aldus het besluit vervat worden in een of meer rapporten, waarin aangegeven wordt wat te Rotterdam in het belang van de kunst in algemene zin zou moeten worden gedaan en met name hoe de gemeente afzonderlijke uitingen van kunst, die meer in het bijzonder op haar belangstelling en hulp zijn aangewezen, zou kun nen steunen. Bij de samenstelling dezer commissie, waar van de heer A. J. van der Vlerk. Wethouder van Onder wijs en Volksontwikkeling, het voorzitterschap bekleedt. is er naar gestreefd, dat naast vertegenwoordigers van de verschillende stromingen uit de gemeenteraad, ook des kundigen buiten dat College zitting hebben. Dat dit besluit van Burgemeester en Wethouders goede vruchten heeft afgeworpen getuigt het even deskundige als zakelijke rapport, dat door genoemde Commissie in Juni van dit jaar aan het College werd uitgebracht en dat in menig opzicht tot voorbeeld kan strekken aan degenen, die het beleid der gemeenten op het gebied der kunsten als een van de belangrijkste sociale taken van de gemeen telijke overheid beschouwen. Bij bedoeld besluit van het College werd tevens een practische indeling der Commissie vastgesteld, welke een efficiënte werkverdeling ten zeerste bevorderde. Voor de bestudering van de onderscheiden onderdelen van het gehele te onderzoeken gebied, werden de volgende secties vastgesteld: I. de Sectie Beeldende Kunst, Musea en Ten toonstellingen; II. de Sectie Dans; III. de Sectie Film; IV. de Sectie Letteren; V. de Sectie Muziek; VI. de Sectie Toneel; VII. de Sectie Kunst en Jeugd en VIII. de Sectie Kunst en Burgerij. Aan deze secties werd opgedragen over het onderdeel, waarover haar onderzoek zich uitstrekte, een advies samen te stellen voor de Commissie, welk advies ook werd toegezonden aan het bestuur van de Rotterdamse Kunststichting. De leden-adviseurs van de Commissie ontvingen de opdracht een basis-rapport op te stellen als uitgangspunt voor de discussies in de secties. Hoewel derhalve voor het samenstellen der diverse deel rapporten in alle gevallen overleg gepleegd werd met de betrokken secties, is het toch zo, dat de inhoud, alsmede de daarin vervatte conclusies geheel voor rekening blijven van de adviseurs, daar het deze vrij stond al dan niet gebruik te maken van hetgeen in de secties ten aanzien van de betrokken materie naar voren werd gebracht. De aan de Commissie uitgebrachte rapporten moeten derhalve gezien worden als adviezen van de adviseurs, met uit zondering van het rapport ..Film"dit is wel iswaar tot stand gekomen op grond van een door de advi seur uitgebracht basis-rapport, m a a r i s i n z ij n e i n d- redaclieeen rapport van de Sectie zelf. Tot leden van de Sectie „F i 1 m" werden benoemd: de heer Mr. P. A. Meerburg (lid-adviseurmej. I. M. van Dugteren en de heren C. A. "t Hart. Drs. W. Hofman. Dr. J. M. L. Peters. D. van Staveren, A. A. Sterman. Ds. G. van Veldhuizen Azn. en W. A. Wagener. Gebruik maken de van de bevoegdheid uit haar midden een voorzitter aan te wijzen heeft de Sectie ..F i 1 m" de heer D. van Staveren als zodanig aangewezen. In haar deelrapport heeft de Sectie ..F i 1 m". na in haar algemene beschouwingen vastgesteld te hebben, dat uit niets bewezen wordt dat het gehalte van films in het algemeen beschouwd lager zou zijn dan bij andere goede ontspanning, er met nadruk op gewezen, dat de overheid naar de mening van de Sectie aan het belangrijke sociaal- culturele probleem van de verhouding tussen de gemeen telijke overheid en de film niet voorbij kan gaan. Uit de grote aantallen bezoekers, welke de film trekt, mag men concluderen, dat het medium film vaker en meer spreekt tot het grote publiek dan bijvoorbeeld het hedendaagse toneel, dat zij een weerspiegeling is van wat er leeft bij de mensen, dat zij gestalte geeft aan de dagdromen en onvervulde verlangens van een grote groep der bevolking, en dat zij voor de grote massa het ontspanningsmiddel par excellence is gebleken. De Sectie betreurt het daarom, dat ze haar advies niet kan baseren op een sociologisch-cul- turele studie van de Rotterdamse bevolking, en zij vreest dat het ontbreken van een dergelijk onderzoek haar werk minder vruchtbaar zal maken. Voorts wijst zij op het internationale karakter van de film, wat ten aanzien van het beleid van de gemeentelijke overheid ten opzichte van de film geheel eigen problemen schept. Ten aanzien van de gemeentelijke bemoeiingen met da film kan in hoofdzaak gedacht worden aan vier aspec ten1. productie; 2. distributie; 8. vertoning en 4. vor ming. De Sectie is van oordeel, dat h e t e e n taak van de overheid is de Nederlandse filmpro ductie te bevorderen, omdat zij dit ziet als een nationaal cultureel belang. Bij de bemoeienis van de gemeente ten aanzien van het vervaardigen van Nederlandse films moet men twee soorten films onder scheiden: a. nationale films en b. locale films. Het kernprobleem van een continue vervaardiging van Nederlandse speelfilms is de financiering of eigen lijk de amortisatie van de te investeren gelden. Want uit de bloeiende productie van korte films en de internatio nale erkenning van de in de regel uitstekende kwaliteit van deze „shorts" mag men toch de conclusie trekken, dat niet het gebrek aan cameralieden, technici of scenario schrijvers het tot stand komen van een geregelde speel- 16

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 18