Bevordering van de verbreiding van
goede films en de invoer van
verantwoorde jeugdfilms
Commerciële gemeentelijke exploitatie
van bioscopen ongewenst
Discriminatie van de film
principieel verwerpelnk
filmproductie onmogelijk maakt, maar dat dit verder te
wijten is aan de omstandigheid, dat het voor een pro
ductiemaatschappij een hachelijke onderneming blijft om
ƒ250.000 (de vervaardigingskosten van een doorsnee
Nederlandse speelfilm liggen thans reeds aanzienlijk
hoger; Red.) te investeren in een film, wanneer men er
rekening mee moet houden, dat in het beperkte Neder
landse taalgebied een omzet van 1.800.000 bereikt moet
worden om deze te kunnen amortiseren. Wanneer men nu
moet vaststellen, dat bij deze omzet 540.000 aan de
fiscus betaald wordt, dan is het duidelijk, dat hiervoor
de gemeentelijke overheid een taak zij
het dan in negatieve zin ligt, namelijk omdoor
b e 1 as t i n g f a c i 1 il e i ten de productie van
deze speelfilms mogelijk te maken. De
Sectie wijst hierbij op het voorbeeld van de gemeente
Amsterdam (inmiddels door Utrecht. Leeuwarden, 's-Her-
togenbosch en tal van kleinere gemeenten gevolgd;
Red.), die voor de vertoning van Nederlandse speel
films een vermakelijkheidsbelasting van slechts 10
toepast. Zij is van mening, dat voorlopig het ver
lenen van directe financiële steun bij de pro
ductie van speelfilms, in de eerste plaats een taak is voor
de Rijksoverheid, zonder daarbij de mogelijkheid uit te
sluiten, dat een gemeente of een aantal gemeenten in bij
zondere gevallen in de productiekosten bijdraagt.
Ten aanzien van de productie van locale films
acht de Sectie een positieve taak voor de gemeente aan
wijsbaar, welke bestaat in het geven van opdrachten, zo
mogelijk aan Rotterdamse filmers, tot het maken van
films, die van locaal belang zijn, waarbij zij denkt aan
films over gemeentelijke diensten en instellingen, over de
historie en ontwikkeling van de stad, maar ook aan films,
die niet van uitsluitend plaatselijk belang zijn. zoals films
over dierenbescherming, verkeersveiligheid, hygiëne.
burgerzin enz. Op deze wijze zou de gemeente een waarde
volle bijdrage kunnen leveren aan de volksontwikkeling
en opvoeding en daarbij de creatieve talenten van de
Rotterdamse filmers kans geven zich te ontplooien.
Hel vervaardigen van films ten behoeve van het onder
wijs acht de Sectie geen taak voor de gemeentelijke over
heid, maar zij meent, dat de Stichting Nederlandse On-
derwijsfilm hiervoor de aangewezen instelling is. en dat
deze op dit gebied veel en voortreffelijk werk verricht.
Ten aanzien van de filmdistributie acht de
Sectie de taak van de gemeente slechts beperkt tot het
scheppen van mogelijkheden voor de verbreiding van de
goede film onder alle lagen van de bevolking, waarbij zij
voornamelijk denkt aan het werk van de plaatselijke cul
turele instellingen. Zij meent, dat er behoefte bestaat aan
een centrale instantie, die de filmvertoningen organiseren
de instellingen kan adviseren en die de helpende hand kan
bieden bij het maken van een keuze, het huren van films
en eventueel bij het vertonen. In de praktijk blijkt her
haaldelijk, dat de bestuurders van bovengenoemde instel
lingen meer goede wil dan kennis van zaken bezitten. Zij
kennen niet de wegen om aan goede films te kernen en
vertonen bij gebrek aan beter vaak inferieure producten.
In dit verband doet een instituut als „Filmenjeug d"
goed werk door het aanleggen en distribueren van beoor
delingslijsten van kinderfilms. Het ligt op de weg van de
gemeente deze instelling te steunen en er toe bij te dragen,
dat aan het werk van deze Stichting onder de jeugd- en
culturele organisaties grote bekendheid wordt gegeven.
Door verlaging of vr ij stel ling van de
vermakelijkheidsbelasting kan de gemeente
de import van verantwoorde kinder- en jeugdfilms stimu
leren, terwijl zij hierdoor tevens kan bevorderen, dat de
importeurs de gelegenheid krijgen de
goede films in het Nederlands te laten
nasynchroniseren. hetgeen voor de ver
toning van dit soort films eigenlijk
essentieel is.
Met betrekking tot de vertoning gaat de Sectie in
haar rapport allereerst uitvoerig in op de vraag of ge
meentelijke commerciële exploitatie van bioscopen, zoals
bijvoorbeeld in Noorwegen bestaat, wenselijk is. Zij citeert
in dit verband het bekende rapport „De Democratische
Socialisten en de film", dat door de heer D. van Staveren
voor de Dr. Wiardi Beekman Stichting werd uitgebracht,
en waarin er op gewezen wordt, dat wie het uitsluitend
beschikkingsrecht over de film aan de zakenman wil ont
trekken, ook diens verantwoordelijkheden zal moeten aan
vaarden en dat niet alleen met betrekking tot zeggenschap
en resultaten maar ook voor de aansprakelijkheid en de
risico's, moreel, cultureel en financieel. Wil men bijvoor
beeld, dat de overheid een krachtig positief woord mee
spreekt bij de vaststelling van de bioscoopprogramma's....
dan zal de overheid ook bereid moeten zijn om haar
rechtmatig aandeel in de hieruit voortvloeiende finan
ciële gevolgen te dragen, evenals zij zich dan niet meer
kan onttrekken aan de aansprakelijkheid voor de gang
van zaken in cultureel opzicht. Tot nu toe heeft de over
heidskas uit de bioscoopexploitatie niet onbelangrijke
baten in ontvangst genomen aan allerlei belastingen. Is
men bereid daar afstand van te doen en desnoods te gaan
bijpassen als een naar de mening van de overheid vol
komen verantwoorde exploitatie dit zal vergen?
Ervan uitgaande, dat o o k de overheid, zij het misschien
in mindere mate, rekening moet houden met de wensen
van het publiek, dat uitsluitend goede films althans
voorzover aanwezig en beschikbaar voor altijd lege
zalen zowel cultureel als financieel nadelig zijn, en in
aanmerking nemende, dat de filmproductie en distributie
een aangelegenheid van commerciële en voor een groot
deel ook van internationale aard is, meent de Sectie een
stemmig commerciële gemeentelijke exploitatie van bio
scopen in Rotterdam te moeten afwijzen.
De Sectie wijst er op, welk een belangrijk facet de v e r-
m a k e 1 ij k h e i d s b e 1 a s t i n g bij de vertoning van
films is. Deze bedraagt te Rotterdam momenteel voor
films 25 voor toneel en muziek 20 De Sectie vindt
deze discriminatie principieel verwerpelijk en z i e t g e e n
enkele reden welke deze hogere heffing
zou kunnen rechtvaardigen. Zij voelt zich
dan ook geroepen een volledige gelijkstelling te bepleiten.
17