Filmvorming „Neeltje" en „Piepkema", de hoofdfiguren in de door Han van Gelder voor Marlen Toonder Film N.V. vervaardigde nieuwe experimentele table top in kleuren „DE VERZONKEN KLOKKEN" Evenmin kan zij bewondering hebben voor het besluit van de gemeenteraad van 22 Juli 1954, waarbij weliswaar de vermakelijkheidsbelasting van 35 lot 25 werd teruggebracht, maar waarbij tevens de bijzondere bepa ling, dat voor films, bedoeld in artikel 1, lid 2 sub 2 van de Bioscoopwet de belasting 20 bedraagt, werd opge heven. De Sectie betreurt het, dat hierdoor de mogelijk heid om voor culturele films een lagere belasting te bere kenen, is komen te vervallen. Det Wethouder van Financiën heeft bij zijn verdediging van het betrokken voorstel betoogd, dat, wanneer het wettelijk criterium films waarbij uitsluitend onder werpen worden vertoond betreffende wetenschap, nijver heid, landbouw en handel zo duidelijk anders is dan het begrip „culturele film" men zich moet afvragen of het juist is om, wanneer men de culturele film wil steunen, een heel ander (wettelijk) criterium daarvoor te hanteren. Tot nu toe is men er niet in geslaagd een objectief crite rium te vinden, maar mocht er in de toekomst in de Bioscoopwet een duidelijk onderscheid tussen gewone en culturele films worden gemaakt, dan, zo meent de Wet houder, zal het cp de weg van de gemeente liggen de heffing van vermakelijkheidsbelasting op deze culturele films weer op 20 te brengen. Met alle waardering voor dit standpunt van de Wet houder, meent de Sectie toch, dat de plaatselijke overheid in dezen voor moet gaan en de landelijke wetgever slechts moet sanctionneren wat in de practijk al levenskracht getoond heeft. Zij zou het toejuichen, indien de gemeente belastingfaciliteiten zou verlenen voor films, welke door erkende deskundigen cultureel belangrijk worden geacht. Dat een differentiatie in de belastingheffing op film vertoningen consequenties voor het toneel met zich zou brengen, behoeft naar het oordeel van de Sectie niet te worden gevreesd, omdat bij het toneel in de subsidie al in wezen een differentiatie ligt besloten. Onder filmvorming verstaat de Sectie het bijbrengen van kennis en inzicht in het wezen van de film, zodat met critische zin goede en slechte producten kunnen worden onderkend. Al kan de gemeente dienaangaande weinig of in het geheel niet direct optreden, zo ligt hier voor haar toch een positieve taak: zij dient voor de culturele en jeugdorganisaties de mogelijkheden te scheppen om op het gebied van de film opvoedend werk te verrichten. De Sectie bepleit onder meer, dat op scholen voor M.O. en V.H.O. de f i 1 m a e s t h e t i e k als vak in het lesrooster wordt opgenomen en ook bij de opleiding van onderwijzers en jeugdleiders aan de filmaesthetiek de nodige aandacht wordt besteed. In het bijzonder adviseert zij de gemeente mede te werken aan het tot stand komen van een Stichting Jeugdfilm analoog aan de Utrechtse Stichting Jeugdfilm, waarin gemeentelijke overheid, on derwij skringen en bioscoopexploitanten samenwerken om goede films te geven voor jeugdige personen van 7 tot 14 jaar. 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 20