Commissie van Geschillen
Pag. 77: Amsterdam. Standaardfilms.
Toevoegen bij H. B. Donkers, leider: J. G. van
Oosten, leider/procuratiehouder.
Pag. 78: Dordrecht. Centrafilm.
Huisnummer Nieuwe Haven 33 is gewijzigd
in 46.
Groot Hasebroekseweg 48 wijzigen in: 49.
Pag. 81: Amsterdam. Marten Toonder.
Toevoegen: H. F. Mack. leider/procuratiehou
der met de titel van adjunct-directeur en A. C.
ten Hoope, leider/procuratiehouder).
Pag. 86: Huizen.
J. Aalbers etc. schrappen, aangezien het dona
teurschap is vervallen door het overlijden van
genoemde heer op 30 Juni 1957.
Pag. 92: Groningen.
Actiefilm moet zijn: Actie/film.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale von
nissen gewezen in zake:
N.V. KINOTECHNIEK, gevestigd te Arasterdam en kantoor-
houdende aldaar aan de Prinsengracht 530, eiseres, contra
WEDUWE H. OENEN-BERGERS, exploiterende de Centrum
Bioscoop te Zaandijk en wonende aldaar aan de Lagedijk 40,
gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
commissie voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling:
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 23 Mei 1957 een geschil tegen
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te
zijn ingelast
dat de Voorzitter der Commissie van Geschillen dit geschil op
verzoek van eiseres overeenkomstig artikel 15G van het Arbitrage
Bondsreglement spoedeisend heeft verklaard;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op Woensdag 29 Mei 1957 op het Bureau van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn O. P. Besseling en C. Hofman, direc
teur, respectievelijk leider van eiseres en J. W. Schuitemaker,
vertegenwoordiger van eiseres en P. Oenen, gemachtigde van
gedaagde;
dat de heer Oenen namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard dat het geschil daarin bestaat, dat gedaagdes bedrijfsleider
P. Oenen bij eiseres zou hebben gekocht en besteld twee stuks
Ernemann IV projectoren en zulks voor de prijs van
dat voornoemde bewering door de heer P. Oenen ten stelligste
wordt ontkend; dat het doen van een dergelijke aankoop door eer
ondergeschikte als de heer P. Oenen nimmer enig rechtsgevoel ter
opzichte van gedaagde kan hebben en de heer P. Oenen de
macht tot het doen van dergelijke aankopen volledig ontbeert; dat
alleen al om die reden de beweringen van eiseres als onjuist
dienen te worden bestempeld, temeer waar deze volledig met de
rechtsverhoudingen in het bedrijf van gedaagde op de hoogte is,
althans dit in ieder geval had kunnen en moeten zijn; dat toch
de aankoop van een apparatuur van nu niet iets is,
dat zo zonder meen door een ondergeschikte, zonder voorafgaande
toestemming en volmacht door de belanghebbende, kan worden
gedaandat wel tussen gedaagde en haar bedrijfsleider over de
mogelijkheid van aanschaffing van een nieuw althans een ander
apparatuur is gesproken en gedaagde haar bedrijfsleider verzocht
heeft naar iets geschiktst uit te zien, om daarna, de mogelijkheid
tot aankoop met haar te bespreken; dat de heer P. Oenen zich
kennelijk van dat verzoek tot oriëntering heeft gekweten en onder
andere contact met een vertegenwoordiger een bezoek aan gedaag
des bedrijf bracht; dat deze vertegenwoordiger vermoedelijk wat
al te voortvarend te werk is gegaan en dit verzoek om offerte
zonder meer als een orderplaatsing beschouwde; dat van het
plaatsen van een order zoals gezegd geen sprake was, doch
uitsluitend het doen van een verzoek tot het maken van offerte
met betrekking tot een bepaalde apparatuur; dat deze gang van
zaken ook wel blijkt uit de overgelegde correspondentie; dat
immers zeer duidelijk door eiseres wordt aangetoond, dat de heer
P. Oenen alsnog naar de apparaten zou komen kijken, hetgeen
toch stellig niet gebeurd zou zijn, indien de koop definitief, zoals
ten onrechte door eiseres gesteld, zou zijn overeengekomen; dat
het in de handel in het algemeen toch te doen gebruikelijk is,
dat men eerst de koopwaar gaat zien, alvorens een besluit tot
koop te nemen; dat in deze merkwaardige zaak eiseres blijkbaar
de gang van normaal zaken doen heeft omgedraaid en meent te
kunnen stellen, dat eerst gekocht en pas daarna gekeken zou
worden wat dan wel gekocht was: dat resumerend in deze zaak
dus van. belang is de vraag: heeft en kon de heer P. Oenen een
koop sluiten zoals door eiseres gesteld; dat deze vraag echter
ontkennend moet worden beantwoord; dat niets er op wijst, dat
van enige serieuze bestelling sprake is en het gehele bewijsthema
wat zonder twijfel op eiseres rust, gestaafd wordt met allerlei losse
aantekeningen van een vertegenwoordiger die uiteraard alleen
maar belang heeft bij het plaatsen van een order; dat gedaagde
derhalve naar haar bescheiden mening niet gehouden noch bereid
is dit systeem van opdringen wat niet verlangd wordt, te volgen;
dat requestrante de Commissie verzoekt het aanhangig gemaakte
geschil als ten onrechte aanhangig-gemaakt te beschouwen;
dat de heer Besseling namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat eiseres reeds eerder zaken met gedaagde heeft gedaan,
waarbij de heer P. Oenen steeds namens gedaagde is opgetreden
en dat deze zaken normaal werden afgewikkeld; dat eiseres ook
in het onderhavige geval onderhandelingen met de heer P. Oenen
heeft gevoerd, waarbij ten slotte overeenstemming is bereikt over
de levering van twee stuks projectoren als in het request van
eiseres aan de Commissie is omschreven en wel voor de prijs van
dat eiseres op 24 April 1957 deze bestelling schriftelijk
aan gedaagde heeft bevestigd, zoals te doen gebruikelijk is; dat
de heer P. Oenen op 8 Mei 1957 verzocht heeft de bij de bestelde
projectoren te leveren lampenhuizen te ruilen voor twee objectieven
voor widescreenprojectie; dat eiseres op 13 Mei 1957 aan de
heer Oenen heeft medegedeeld aan dit verzoek te zullen voldoen;
dat uit dit alles blijkt, dat er tussen partijen volkomen wils
overeenstemming was bereikt ter zake van de koop der beide
projectoren; dat eiseres dan ook niet accoord kan gaan met het
eerst op 14 Mei 1957 door de heer Oenen ingenomen standpunt
dat de koop niet kon doorgaan; dat eiseres derhalve het stand
punt inneemt, dat gedaagde de beide projectoren behoort af te
nemen en aan eiseres de koopsom van te betalen;
dat de heren Hofman en Schuitemaker namens eiseres de ver
klaringen van de heer Besseling hebben bevestigd;
dat de heer Oenen namens gedaagde verder in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij weliswaar eiseresses orderbevestiging dd. 24 April
1957 heeft ontvangen, maar daaraan geen waarde heeft toegekend,
omdat er tussen partijen over de transactie nog geen overeen
stemming was bereikt;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Arbitrage Bondsreglement alle geschillen tussen leden van de
Bond onderling, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, zijn
onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat
arbitragereglement
dat dus; de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen ale
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat gedaagdes beroep op de onbevoegdheid van haar bedrijfs
leider P. Oenen tot het aangaan van een gedaagde bindende over
eenkomst, zoals in het geding is, niet opgaat, omdat gedaagde
blijkens haar verweer bekend was met de besprekingen tussen
P. Oenen en eiseres en zij derhalve na ontvangst van de tot haar
gerichte orderbevestiging van eiseres dd. 24 April 1957 zo er
geen wilsovereenstemming tussen partijen ter zake van de be
stelling der beide projectoren ware bereikt daarop op korte
termijn zou hebben gereageerd met een mededeling aan eiseres, dat
zij met de orderbevestiging niet accoord was;
46