dat gedaagde echter eerst op 14 Mei 1957 bij monde van haar
bedrijfsleider aan eiseres heeft doen weten, dat de koop der
projectoren niet kon doorgaan;
dat hieruit slechts geconcludeerd kan worden, dat gedaagde
achteraf spijt van de koop heeft gekregen en getracht heeft de
koop ongedaan te maken, hetgeen uiteraard zonder medewerking
van eiseres niet mogelijk is;
dat derhalve eiseresses orderbevestiging dd. 24 April 1957 als
het bewijs van het tot stand komen der transactie moet worden
aanvaard, hoewel een schriftelijke accoordverklaring van gedaagde
ontbreekt, en het systeem van eenzijdige orderbevestigingen, zeker
wanneer het gaat om bestellingen van betekenis als in het onder
havig geval, afkeurenswaardig moet worden geacht;
dat eiseresses vordering derhalve moet worden toegewezen en
gedaagde moet worden veroordeeld aan eiseres te betalen het
gevorderd bedrag van als mede in de geschilkosten
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres te betalen het ge
vorderd bedrag a alsmede in de geschilkosten, bedragende
ƒ50,(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam, op 29 Mei 1957.
Inzake
N.V. LIDO THEATER, gevestigd te Leiden en kantoorhoudende
aldaar aan de Steenstraat 39, eiseres, verder te noemen partij-Lido,
contra
R.K.O. RADIO FILMS N.V., gevestigd te Amsterdam en kan
toorhoudende aldaar aan de Keizersgracht 698, gedaagde, eiseres
in vrijwaring, verder te noemen, partij-R.K.O., en
HOLLAND FILM N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoor-
houdende aldaar aan de Kalverstraat 226, gedaagde in vrijwaring,
verder te noemen partij-Holland.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat partij-Lido bij request dd. 3 Mei 1957 een geschil contra
partij-R.K.0. heeft aanhangig gemaakt, van welk request een af
schrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat partij-R.K.O. bij request dd. 10 Mei 1957 gevorderd heeft,
dat partij-Holland haar zal vrijwaren voor de gevolgen van toe
wijzing van de vordering van partij-Lido, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als
hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op Woensdag 29 Mei 1957 op het Bureau van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn Louis van Praag, directeur van
partij-Lido, S. Israël, directeur van partij-R.K.O. en W. K. G.
van Royen en J. H. Paternotte, respectievelijk directeur en
procuratiehouder van partij-Holland;
dat de heer Van Praag namens partij-Lido in hoofdzaak heeft
verklaard, dat partij-Lido op Vrijdag 22 Maart 1957 heeft ont
vangen een copie van de film „Oklahoma", welke hem door partij-
Holland, die deze film in de voorafgaande week in haar Hallen
Theater te Amsterdam had vertoond, was toegezonden overeen
komstig de doorzendinstructie van partij-R.K.O.dat de copie eerst
's morgens omstreeks 11.30 uur door Van Gend en Loos bij partij-
Lido werd bezorgd; dat volgens rapport van het cabinepersoneel
van partij-Lido bij controle bleek, dat de film bestond uit zeven
„reels", alle voorzien van startstukken, genummerd een tot en met
zeven; dat deze nummers niet overeenkwamen met de fotografische
nummers der startstukken, welke weder niet aan de bijbehorende
acten waren geplakt, weshalve het cabinepersoneel slechts kon
afgaan op de nummers der trommels en de opgeplakte nummers
der in de trommels aanwezige „reels"dat bij vertoning van de
film in de middagvoorstelling echter reeds bij het eerste maal
overnemen van de eerste op de tweede „reel" bleek, dat de film
niet in de juiste volgorde was samengesteld; dat partij-Lido zich
daarop in verbinding heeft gesteld met partij-R.K.O., die geen
andere copie der film kon leveren, zodat zij moest volstaan met
de toezending van een titellijst; dat bij het monteren van dei film
aan de hand van de titellijst bleek, dat de acten in de „reels"
onderling verwisseld waren; dat dit in het Hallen Theater te
Amsterdam gedaan moet zijn, daar anders de film in dit theater in
een verkeerde volgorde zou zijn vertoond, hetgeen niet is aan
te nemen; dat partij-Lido door het gebeurde schade heeft geleden
en onkosten heeft moeten maken; dat zij van partij-R.K.O. schade
vergoeding heeft gevorderd, maar dat deze het standpunt inneemt,
dat niet zij, maar alleen partij-Holland voor het gebeurde aan
sprakelijk kan worden gesteld; dat partij-Holland echter niet bereid
was aan een oplossing in der minne mede te werken; dat partij-
Lido van partij-R.K.O. vordert betaling ener schadevergoeding van
of zoveel minder als de Commissie billijk acht en betaling
van gemaakte onkosten ad als mede veroordeling in de
geschilkosten;
dat de heer Israël namens partij-R.K.O. in hoofdzaak heeft
verklaard, dat er bij partij-Lido misschien verwarring is ontstaan
door het feit, dat de rollen van de film „Oklahoma" niet allemaal
van ongeveer gelijke lengte waren; dat een aantal rollen namelijk
een lengte hadden van circa 300 meter eni een aantal andere een
lengte van circa 600 meter; dat partij-R.K.O. na terugkomst van
de film uit Leiden op 10 April 1957 de copie heeft gecontroleerd,
waarbij bleek, dat de gehele film „door elkaar lag";
dat de heer W. K. G. van Royen namens partij-Holland in
hoofdzaak heeft verklaard, dat de copie bij aankomst in het Hallen
Theater bestond uit negen acten, waarvan de eerste en de tweede
samen in één doos waren verpakt en de andere zeven acten elk
in één doos, zodat er acht dozen waren; dat bij de vertoning in
het Hallen Theater aan de startstukken van de reeds aan elkaar
geplakt ontvangen eerste en tweede acte niets veranderd is en dat
beide acten in de bestaande volgorde op één spoel werden gezet;
dat de vierde en de vijfde acte zijn samengevoegd op één spoel
en dat hetzelfde is gedaan met de zesde en de zevende actedat
de startstukken van de vijfde en zevende acte na afloop der ver
toningen weer zijn toegevoegd en dat de copie dus in goede
toestand naar Leiden verzonden is; dat partij-Holland het stand
punt inneemt, dat haar geen blaam treft en dat zij derhalve niet
bereid is de vorderingen van partij-Lido te voldoen; dat partij-
Holland het betreurt, dat partij-Lido in plaats van op Vrijdagmorgen
22 Maart 1957 tot 11.30 uur te wachten, totdat Van Gend en Loos
de film bezorgde, niet reeds veel eerder de zending van het
station, waar zij 's morgens omstreeks 6.30 uur aangekomen moet
zijn, heeft afgehaald; dat het cabinepersoneel van partij-Lido dan
immers voldoende tijd zou hebben gehad om de film proef te
draaien en in orde te maken en, zo het daarin niet slaagde, tijdig
de hulp van partij-R.K.O. respectievelijk partij-Holland in te roepen;
dat de heer Van Praag namens partij-Lido hierna verder in
hoofdzaak heeft verklaard, dat hij volhoudt, dat de volgorde van
de film reeds verward was, toen zij bij partij-Lido arriveerde; dat
de film slechts met grote inspanning weer in orde kon worden
gebracht en dat zij na Vrijdagmiddag in alle voorstellingen is
vertoond in de juiste samenstelling, zodat partij-Lido de juistheid
van het door partij-R.K.O. nadien opgemaakte rapport betwist;
OVERWEGENDE:
dat de drie partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het
Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle
geschillen tussen leden van de Bond onderling, met uitsluiting van
de burgerlijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage,
zoals die is geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te. doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat partij-Lido beweert, dat zij de copie van de film „Oklahoma"
in een onjuiste samenstelling van partij-Holland heeft ontvangen,
terwijl partij-Holland beweert de copie wel in de juiste samen
stelling aan partij-Lido te hebben verzonden;
dat deze beide tegenstrijdige beweringen slechts gestaafd worden
met rapporten van het cabinepersoneel, hetgeen niet voldoende
bewijs van de gegrondheid der beweringen oplevert;
dat de Commissie onder deze omstandigheden de vorderingen
van partij-Lido ongegrond moet achten en dat aan deze partij
haar vorderingen mitsdien behoren td worden ontzegd;
dat een onderzoek naar de gegrondheid van de vordering in
vrijwaring, door partij-R.K.O. legen partij-Holland ingesteld,
achterwege kan blijven, hoewel het partij-R.K.O. als een nalatig
heid moet worden aangerekend, dat zij de copie van de film
Oklahoma op rollen van ongelijke lengte, namelijk van circa 300
meter en circa 600 meter, heeft afgeleverd zulks geheel in
strijd met hetgeen gebruikelijk is waardoor verwarring bij de
operateurs kon worden gesticht;
47