doodgezwegen, mogelijk omdat de schrijver vreest, dat daardoor de indruk, welk hij wenst te creëren, te niet zal worden gedaan. Wij zullen thans dit propagandistisch geprepareerde „bewijsmateriaal" toetsen aan de hand van de studie, waaraan het werd ..ontleend". De schrijver zegt letterlijk: .,De bioscoop blijkt vóór alles de kerk der onkerkelijke!! te zijn. Het percentage van bioscoopbezoeken door ben. die zichzelf als ..onkerkelijk" hebben opgegeven, is ongeveer het dubbele van het gemiddelde der gehele be volkin g." Het C.B.S. zegt te dien aanzien in Hoofdstuk IV „Filmbelangstelling"' onder E ..Kerkelijke gezindte" (pag. 53) het volgende: „De bezoekfrequenties der ver schillende kerkelijke gezindten blijven onder die van hen. die tot geen kerk behoren (zie staat 44). Tussen de ker kelijke gezindten bestaan echter grote ver schillen: de rooms-katholieken zijn de meest fre quente bioscoopbezoekers, de protestantse groepen, en met name de gereformeerden gaan het minst". In genoemde staat 44 (blz. 54) wordt de frequentie van het bioscoop bezoek per kerkelijke gezindte als volgt gegeven: rooms katholiek 9 maal per jaar, nederlands hervormd 6 maal. gereformeerd 3 maal. andere kerken 6 maal, het gemid delde der gehele bevolking 8 maal en dat der onkerkelij ken 11 maal, wat zeker niet het dubbele van het bevol kingsgemiddelde is. De schrijver in ..Trouw vervolgt: „Interessant is ook de verhouding van hen. die gedurende de laatste drie weken voor het onderzoek wel naar een kerk gingen en hen die opgaven er niet te zijn geweest. Niet praktiserende rooms-katholieken blijken nog meer naar de bioscoop te gaan dan de onkerkelijkenhet percentage van kerkgaande „gereformeerde n" is 2. van niet kerk gaande „gereformeerden" 7. een veel grotere stij- ging dan die van de hervormden van 4 tot 7 en „andere" k e r k e 1 ij k e groeperingen van 4 tot 8." Het C.B.S. zegt op pag. 54 onder meer: „De onder scheiding naar al of niet-kerkbezoek (staat 461 toont een grote verschuiving in het bioscoopbezoek, zowel w a t betreft het percentage van personen dat debioscoop bezoekt, alsdatdergenen. die meer dan 2 x per maand gaan. Tenslotte neemt ook het gemiddelde bezoek per jaar toe." In bedoelde staat 46 pag. 55) wordt vermeld, dat v a n de kerkgaande gereformeerden 34 de bioscoop bezoekt en dat 1 van de kerk gaande gereformeerde bevo'king dat zelfs meer dan 2 x per maand doet. wat voor deze gehele groep een gemiddeld aantal bioscoopbezoeken van 2 per jaar geeft. Van de gereformeerden met geringere kerkelijke binding be zoekt 54% de bioscoop en 6 gaat meer dan 2x permaand met voor deze groep een gemid deld aantal bezoeken van 7 per jaar. Van de gehele gere formeerde sector tezamen bezoekt 37 de bioscoop. 2 meer dan 2 x per maand met gemiddeld drie bioscoop bezoeken per jaar. Voor de kerkgaande her vormden zijn deze percentages 49 en 2 met een gemiddeld aantal van 4 bezoeken per jaar. van d e hervormden met geringere kerkelijke binding bezoekt 58% de bioscoop en 6 meer dan 2 x per maand met een gemiddeld aantal bioscoopbezoeken van 7 per jaar. Voor de gehele her vormde bevolking zijn de percentages 54 en 4 met gemid deld 6 bioscoopbezoeken per jaar. Van de praktiserende rooms-katholieken gaat 58 naar de bioscoop, doet 8 dat meer dan tweemaal per maand met een gemiddelde van 9 bioscoopbezoeken per jaar. \oor de niet-praktise- rende rooms-katholieken zijn deze percentages 62 en 14 met gemiddeld 13 bezoeken per jaar. Voor het gehele rooms- katholieke volksdeel geldt 591% en 8'% met gemiddeld 9 bezoeken per jaar. Bij de kerkgangers va n „andere gezindte zijn de percentages 50 en 3 met gemiddeld 4 bezoeken per jaar: van de groepen met geringere kerkelijke bin ding gaat 73% naar de bioscoop. 7% doet dit meer dan 2 x per maand met een gemiddelde van 8 bezoeken per jaar. Voor de gehele groep der „andere gezindten" zijn de bioscoopbezoekende percen tages 61 en 5 met gemiddeld 6 bezoeken per jaar. Van de onkerkelijke bevolking bezoekt 70 de bioscoop, doet 10 dit meer dan 2 x per maand met een gemiddeld aantal bezoeken van 11 per jaar voor de gehele groep. L it deze percentages, die heel wat hoger liggen dan ,.het percentage" dat de schrijver in „Trouw'" opgeeft, kunnen wij evenmin als het C.B.S. de conclusie trekken. die bedoelde schrijver uit pure fantasie genoemde instantie in de mond legt met de woorden ..Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft zich ook gewaagd aan een verklaring van het verschijnsel, dat kerkelijk Nederland in het algemeen gesproken „n iet naar de bioscoop gaa t."" Men zal een dergelijke „verklaring", bewering, over weging of zelfs maar aanduiding in deze gehele studie van het C.B.S. niet aantreffen en de quasi aangehaalde zinsnede „niet naar de bioscoop gaat" komt dan ook in een dergelijk verband nergens voor. Maar er komt meer! Direct hieraanvolgend „citeert" de schrijver: „Kerkelijke leidslieden" aldus luidt de conclusie „leggen aan het filmprodukt bepaalde morele maatstaven aan, die zij bij de gemiddelde bioscoopexploitant niet gewaarborgd achten.""' Ook dit. zogenaamd letterlijk aangehaalde citaat. I de eerste en laatste aanhalingstekens zijn van ons, de overige van de schrijver in „Trouw") zal men nergens in de onderwerpelijke studie aantreffen. Onder Hoofdstuk V dat handelt over „Speciale onderwerpen" zal men op pag. 60 onder het opschrift ,.D. Het zien van films in verenigingsverband of bij filmliga's"" het volgende vermeld vinden: „Films worden voornamelijk vertoond en gezien in bioscooptheaters. Deze theaters worden in de eerste plaats geëxploiteerd met een commercieel doel. dat wil

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 4