Gemengde Commissie van Geschillen SJ. VAN DER WAL, exploitant van het Filmtheater De Witte te Heerenveen, wonende aldaar aan de Vleesmarkt 5, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request dd. 1 Mei 1957 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 27 November 1957 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen is eiser persoonlijk; dat gedaagde niet is verschenen doch de Commissie met een brief van 25 November 1957 heeft doen weten, dat hij de inge diende vordering als juist erkent doch gaarne zou zien, dat hem betaling van het verschuldigde bedrag in termijnen werd toege staan dat eiser in hoofdzaak heeft verklaard begrip te hebben voor de moeilijkheden, waarin gedaagde verkeert en derhalve accoord te gaan met betaling van het hem toekomende bedrag ad in drie en twintig wekelijkse termijnen: OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat de verschuldigdheid van de ingestelde vordering schriftelijk door gedaagde is erkend en dat deze vordering door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd: dat de vordering derhalve moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om het verschuldigde bedrag in drie en twintig wekelijkse termijnen te voldoen, te beginnen op 9 januari 1958; dat gedaagde voorts moet worden veroordeeld tot betaling van de geschilkosten, die zijn bepaald op ƒ50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: VEROORDEELT gedaagde om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van te betalen, waarvan op Dinsdag 9 Januari 1958 en vervolgens op de twee en twintig daaropvolgende Dinsdagen telkenmale VEROORDEELT gedaagde voorts de geschilkosten bedragende 50.--------- vóór 9 Januari 1958 te voldoen. VERSTAAT dat indien gedaagde met enige termijnbetaling in gebreke mocht blijven eiser daarvan schriftelijk kennis kan geven aan de Commissie, waarna zonder verdere waarschuwing gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid als omschreven in artikel 18 B van het Arbitrage Bondsreglement tot het uitvaardigen van de straf van boycot ten opzichte van gedaagde. Aldus gewezen te Amsterdam op 27 November 1957. De GEMENGDE COMMISSIE VAN GESCHILLEN, als bedoeld in artikel 3 van de Arbitrage-overeenkomst d.d. 12 December 1938, aangegaan tussen de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de Neder landsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten, heeft het volgende arbitrale vonnis gewezen in zake: N.V. NATIONALE BIOSCOOP ONDERNEMINGEN, gevestigd te Rotterdam en kantoor houdende te Amsterdam aan de Marnix- straat 404, verder te noemen: eiseres, contra 32 N.V. INTERNATIONALE CINEMA RECLAME ONDERNE MING (ICRO), gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende aldaar aan de Toussaintkade 49, verder te noemen: gedaagde. De Commissie van Geschillen van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame- Exploitanten, volgens de Arbitrage-overeenkomst, aangegaan tussen deze beide organisaties, benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen een of meer leden van de Bond enerzijds en een of meer leden van de Vereeniging anderzijds: IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request d.d. 10 December 1957 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Voorzitter der Commissie van Geschillen, gebruik maken- öe van zijn bevoegdheid omschreven in artikel 2 der Arbitrage overeenkomst in samenhang met artikel 15 van het Arbitrage- Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond het geschil spoedeisend heeft verklaard; dat de Commissie op 11 December 1957 partijen heeft opgeroe pen tot haar zitting op Maandag 16 December 1957 op het Secre tariaat, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam: dat aldaar verschenen zijn Mr. P. A. Meerburg en J. W. F. van Ewijk, directeuren, en Mr. W. de Gavere, raadsman van eiseres; alsmede Mr. Dr. J. C. C. Haar en Mr. R. Oosterhof, respectievelijk directeur en raadsman van gedaagde; dat Mr. R. Oosterhof namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver klaard, dat eiseres op grond van een beweerde wanprestatie van de zijde van gedaagde zonder ingebrekestelling en zonder gedaag de de gelegenheid tot nakoming van haar verplichtingen te bieden, eenzijdig de tussen partijen bestaande overeenkomst heeft ontbon den: dat gedaagde van mening zijnde, dat eiseres in deze zaak niet als eigen rechter kon optreden, in kort geding van de President der Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage een beslissing heeft gevraagd en dat genoemde President een voorlopige voor ziening beeft getroffen, hierop neerkomende, dat de tussen partijen bestaande overeenkomst verder moet worden uitgevoerd, totdat de bevoegde Arbitrage Commissie ten principale een uitspraak zal hebben gedaandat gedaagde niet ontkent dat zij over de periode van 1 September 1952 tot September 1957 nog betalingen aan eiseres ter zake van de vertoning van reclame-projectieplaten ver schuldigd is, waarvan de grootte volgens de berekening van de gedaagde bedraagt welke som gedaagde inmiddels heeft voldaandat echter niet gedaagde maar eiseres in gebreke is ge bleven tijdig opgave te doen van de bedragen, die gedaagde ver schuldigd was voor de vertoning van de projectieplaten boven het vastgestelde aantal van 30 stuks; dat weliswaar de heer J. J. H. H. Tapke Lokenberg, de bedrijfsleider van het Asta Theater te 's-Gra venhage aan gedaagde in 1953 gevraagd heeft om afrekening van de boven het minimum aantal vertoonde projectieplaten en dat genoemde heer omstreeks die tijd zijnerzijds een berekening van het uit dien hoofde verschuldigde bedrag heeft opgesteld met welk bedrag gedaagde het destijds niet eens was maar nadien van de zijde van eiseres nimmer opgave is gedaan van hetgeen zij meende van gedaagde te vorderen te hebben, totdat eerst bij een wijziging in de directie van eiseres in September/October 1957 eiseres plotseling met haar vordering voor de dag is gekomen; dat in de overeenkomst tussen partijen uitsluitend is bepaald wat gedaagde aan eiseres moet betalen voor de vertoning van projectie platen en reclamefilms en dat gedaagde zich dan ook vrij achtte om de prijzen, die zij aan haar cliënten in rekening bracht, vrijelijk vast te stellen zonder daartoe overleg te plegen met eiseres; dat het in overeenstemming is met normaal koopmansgebruik dat gedaagde getracht heeft het recht voor de vertoning van reclame in het Asta Theater te 's-Gravenhage zo goedkoop mogelijk te verwerven en van haar cliënten een zo hoog mogelijke prijs te bedingen: dat de bewering van eiseres, dat de overeenkomst eigenlijk op een 50/50 basis zou zijn aangegaan, niet op de feiten steunt: dat ge daagde uit de gehele gang van zaken de indruk heeft gekregen dat eiseres een stok zoekt om de hond te slaan en dat zij daarom niet is ingegaan op gedaagdes redelijk schikkingsvoorstellen voor de nog resterende looptijd van het contract, dat door eiseres reeds eerder tegen 1 September 1958 was opgezegd; dat gedaagde op deze grond geconcludeerd heeft tot afwijzing van de vordering van eiseres met haar veroordeling in de kosten van het geschil: dat Mr. P. A. Meerburg namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat na de directiewisseling eiseres heeft vastgesteld, dat ge daagde sedert jaren met de nakoming van haar contractuele ver-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 32