plichtingen tegenover eiseres in gebreke is gebleven; dat het alge meen gebruikelijk is dat de reclamebureaux, die het recht tot ver toning van projectieplaten en reclamefims in bioscopen pachten. regelmatig aan de bioscoopondernemingen gespecificeerde afreke ningen verstrekken over de vertoonde reclame en de daarvoor aan de bioscooponderneming toekomende vergoedingen: dat het vol komen logisch is dat deze afrekeningen door de reclamebureaux worden opgemaakt en verstrekt, aangezien deze bureaux op dil gebied zijn gespecialiseerd en de volledige beschikking hebben over alle gegevens, die voor het samenstellen van dergelijke afrekeningen nodig zijn; dat vaststaat, dat de bedrijfsleider van het Asta Theater te 's-Gravenhage in begin 1953 bij herhaling gedaagde om afreke ning heeft verzocht en dat gedaagde aan dat verzoek niet heeft voldaan: dat het achterwege blijven van verdere aanmaningen van ilc zijde van eiseres voor gedaagde niet het recht opleverde, om de aan eiseres toekomende bedragen jarenlang onder zich te houden: dal gedaagde blijkbaar hoopte, dat eiseres aan de verdere uitvoering van hel contract niet voldoende aandacht zou schenken en dal op die wijze de openstaande posten in het vergeetboek zouden geraken; dal gedaagde op deze wijze grof misbruik heeft gemaakt van het in haar door eiseres gesteld vertrouwen: dat daarbij in aanmerking moet worden genomen, dat de samenwerking tussen reclamebureaux en bioscoopondernemingen op het gebied van de exploitatie van bioscoopreclame slechts mogelijk is op de basis van wederzijds vertrouwen; dat weliswaar in hel tussen partijen bestaande con tract vaste prijzen voor de vertoning van projectieplaten zijn ge noemd, maar dat uit de voorgeschiedenis van het totstandkomen van dit contract en ook uit de gekozen prijzen duidelijk blijkt, dat een 50/50 opzet in de bedoeling lag: dat gedaagde immers voor de vertoning van de projectieplaten per maand moest betalen en dat de prijs, die cliënten werd berekend, was vastge steld op dal eiseres hel daarom als een onfatsoenlijke daad van gedaagde beschouwt, dat deze reeds enkele maanden na het totstandkomen van de overeenkomst tussen partijen de ver- toningsprijs van «Ie projectieplaten verhoogd heeft van lot zonder eiseres daarin te kennen: dat gedaagde later zelf. de prijs nog verhoogd heeft tot dat eiseres het stand punt inneemt, dat gedaagde verplicht was niet eiseres over de wijziging van de verkoopprijs overleg te plegen al ware hel slechts met het oog op het risico voor eiseres. dat de verhoging van de verkoopprijs vermindering van het aantal projectieplaten tengevolge zou hebben: dat ook hieruit weer gebleken is, dat gedaagde dr overeenkomst niet te goeder trouw heeft uitgevoerd; dat vaststaat, dal gedaagde met de betaling van een belangrijk deel van de pachtsom over de jaren 1952/1953, 1953/1954, 1954/1955, 1955/1956 en 1956/1957 in gebreke is gebleven: dat eiseres dit beschouwt als een wanprestatie van zo grote betekenis, dat zij hieraan het recht meent te kunnen ontlenen de pachtovereenkomst ontbonden te verklaren, zoals eiseres met haar brief van 23 Octobcr 1957 aan gedaagde heeft bevestigd: dat gedaagde met miskenning van haar verplichtingen als lid van de Nederlandsche Vereeniging van Bio scoopreclame-Exploitanten voortvloeiende uit de Arbitrage-overeen komst, die sedert 1938 tussen deze vereniging en de Nederlandsche Bioscoop-Boud bestaai. een uitspraak in kort geding van de Presi dent van de Haagse Rechtbank beeft gevraagd, hoewel zij ruim schoots gelegenheid heeft gehad de zaak ten principale aan de Gemengde Commissie van Geschillen voor te leggen en op korte termijn een beslissing te verkrijgen; dat Mr. W. de Gavere namens eiseres hieraan in hoofdzaak heeft toegevoegd, dat gedaagde ten onrechte heeft beweerd, dat eiseres door het contract ontbonden te verklaren eigen rechter zou hebben gespeeld: dat immers wanneer er duidelijk sprake is van wan prestatie elke gedupeerde partij gerechtigd is een bestaande over eenkomst ontbonden te achten: dat daarvoor geen ingebrekestelling nodig is, zeker niet wanneer het gaat om een partij, die gedurende verscheidene jaren in gebreke is: dat de wet bij het niet nakomen van een overeenkomst onderscheid maakt tussen het niet nakomen naar de tijd en naar de inhoud; dat dit laatste zich in het onder havige geval heelt voorgedaan en dat ei- geen sommatie nodig is om zulks vast ie stellen: dat gedaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van wanprestatie: dal het op de weg van gedaagde had gelegen om haar bezwaren tegen de maatregelen van eiseres aan liet oordeel van de \rbitrage Commissie te onder werpen in plaats van zich in korl geding tol de burgerlijke rechter te wenden, die immers in de zaak zelve geen uitspraak kan doen. doch slechts een voorlopige voorziening kan treilen in afwachting van de beslissing der arbitrage commissie; dat Mr. R. Oosterhof namens gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat gedaagde regelmatig aan eiseres bescheiden heeft verstrekt betreffende de te vertonen projectieplaten, zodal eiseres zelve in staat was vast te stellen wat zij nog van gedaagde voor de vertoning van projectieplaten te vorderen had; dat ge daagde het overigens onjuist acht dat eiseres zich beroept op een aanmaning uit bet jaar 1953, waarop eiseres later nimmer is terug gekomen; dal bovendien de bedrijfsleider van het Asta Theater in 1953, toen hem de gevraagde afrekening niet spoedig genoeg werd toegezonden, verklaard heeft, dat hij door de accountant van eiseres een berekening zou laten opstellen; dat zulk een berekening ook aan gedaagde is toegezonden, maar dat deze berekening niet in overeenstemming was met de gegevens van gedaagde, waarvan zij aan eiseres heeft kennisgegeven: dat gedaagde op grond hiervan meent te kunnen aannemen, dat ook de verdere afrekening zou worden samengesteld door eiseres; dat gedaagde na de recente aanmaning van eiseres onmiddellijk tot betaling van het achter stallige bedrag is overgegaan; dat er uiteraard meningsverschillen tussen partijen over de grootte van dit bedrag denkbaar zijn, maar dat daaraan nimmer een argument van wanprestatie kan worden ontleend; OVERWEGENDE; dat eiseres lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en ge daagde lid is van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoop reclame-Exploitanten en dat ingevolge artikel 1 van de Arbitrage overeenkomst d.d. 12 December 1938 tussen deze beide organisaties aangegaan, alle geschillen tussen een of meer leden van de Bond enerzijds en een of meer leden van de Vereeniging anderzijds, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, onderworpen zijn aan arbi trage, zoals in die overeenkomst is geregeld: dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welk-, beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 dei- voormelde arbitrage-overeenkomst dat in artikel 3a van de op of omstreeks 1 September 1952 tussen partijen aangegane overeenkomst is bepaald, dat gedaagde voor de vertoning van maximum 301 projectieplaten per maand en voor elke plaats meer per maand aan eiseres betaalt, (waarbij nog een regeling voor een seizoenverschuiving is getroffen, welke hier niet ter zake doet): dat vaststaat, dat gedaagde van 1 September 1952 tot na 22 October 1957 in gebreke i< gebleven aan eiseres te betalen wat zij eventueel verschuldigd was voor de vertoning van de projectie platen boven liet aantal van 30; dat gedaagde het standpunt inneemt, dat zij niet eerder tot betaling van het uit dezen hoofde verschuldigde bedrag verplicht was dan nadat zij een daartoe strekkende factuur van eiseres zou hebben ontvangen en dat zulk een factuur haar nimmer heeft bereikt dal dit standpunt niet steunt op het pachtcontract en in strijd is niet hetgeen in het bioscoopreclamebedrijf (en ook bij gedaagde I algemeen gebruikelijk is. namelijk dat de pachter der reclame regelmatig aan de bioscoopondernemer een opstelling zendt van de vertoonde projectieplaten en reclamefilms met een berekening van het aan de bioscoopondernemer toekomend bedrag en tevens tol betaling van dit bedrag overgaat dal eiseres blijkens een brief van de bedrijfsleider van haar Asta Theater ie 's-Gravenhage d.d. 5 Januari 1953 gedaagde heeft uitgenodigd een afrekening te zenden van „de teveel ver toonde projectieplaatjes over het tijdvak van 1 September31 December 1952', maar dat gedaagde daaraan geen gevolg heeft gegeven dat gedaagde er kennelijk op gespeculeerd heeft, dat het bestaan der onderhavige vordering aan de aandacht van eiseres zou ont snappen, hetgeen niet strookt met een uitvoering te goeder trouw van het pachtcontract; dat uit het vorenstaande volgt, dat eiseres terecht het standpunt inneemt, dat het achterwege laten van de afrekeningen en be talingen betreffende de boven het aantal van 30 vertoonde projee- tieplaten over een periode van vijf jaar een zodanige wanprestatie van de zijde van gedaagde opleven, dat ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst geboden is; dat eiseres derhalve terecht gevorderd heeft, dat de tussen partijen aangegane pachtovereenkomst ontbonden wordt verklaard met ver oordeling van gedaagde om alsnog aan eiseres te betalen hetgeen zij ingevolge artikel 3a der overeenkomst meer had moeten betalen dan de welke zij op 12 December 1957 in mindering op het te weinig betaalde heeft overgemaakt: dat eiseresses vordering betreffende de hogere prijs, welke ge daagde van haar cliënten buiten medeweten van eiseres voor de vertoning van projectieplaten bedongen heeft, niet steunt op de tussen partijen bestaande overeenkomst en dat deze vordering der halve aan eiseres moet worden ontzegd: dat op dezelfde grond eiseresses vordering tot betaling van rente moet worden ontzegd; 33

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 33