ARBITRAAL VONNIS IN HOGER BEROEP
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
flat al hetgeen partijen verder hebben aangevoerd als niel ter
zake dienende buiten beschouwing moet blijven:
dat de arbitragekosten niet het oog op de omvang van hel
gesehil worden bepaald op f-250.en dat gedaagde in deze kosten
moet worden veroordeeld zulks gezien de toewijzing van de hoofd-
vordering;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VERKLAART ONTBONDEN de op of omstreeks 1 September
1952 tussen partijen aangegane overeenkomst in zake liet ver
pachten en het paehten van het alleenrecht tot vertoning van
projectieplaten en reclamefilms op het doek van hel Asta Theater
te Den Haag;
VEROORDEELT gedaagde tot betaling aan eiseres van hetgeen
gedaagde ingevolge artikel .'Sa der tussen partijen aangegane over
eenkomst meer bad moeten betalen dan de welke zij op
12 November 1957 in mindering op hel te weinig betaalde heeft
overgemaakt;
ONTZEGT aan eiseres baar overige vorderingen:
VEROORDEELT gedaagde in de kosten van het geschil, be
dragende 250.
Aldus gewezen te Amsterdam op 16 December 1957.
De GEMENGDE RAAD VAN BEROEP van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoop
reclame-Exploitanten heeft het volgende arbitrale vonnis gewezen
in zake:
N.V. INTERNATIONALE CINEMA RECLAME ONDERNE
MING (ICRO), gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende
aldaar aan de Toussaintkade 49, appellante oorspronkelijk ge
daagde, contra
N.V. NATIONALE BIOSCOOP ONDERNEMINGEN, gevestigd
te Rotterdam en kantoor houdende te Amsterdam aan de Marnix-
straat 404, geïntimeerde oorspronkelijk eiseres.
De Gemengde Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-
Exploitanten, ingevolge de Arbitrage-Overeenkomst aangegaan tus
sen deze beide Verenigingen, benoemd en aangewezen als Arbi
tragecollege voor de beslechting in tweede en hoogste instantie van
geschillen tussen leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond ener
zijds en leden van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoop
reclame-Exploitanten anderzijds:
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Gemengde Commissie van
Geschillen gewezen op Ui December 1957, van welk vonnis de
beslissing luidt:
Verklaart ontbonden de op of omstreeks 1 September 1952 lus
sen partijen aangegane overeenkomst in zake het verpachten en
hel pachten van het alleenrecht tot vertoning van projectieplaten
en reclamefilms op het doek van het Asta Theater te Den Haag;
Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van hetgeen ge
daagde ingevolge artikel 3a der tussen partijen aangegane over
eenkomst meer had moeten betalen dan de fwelke zij op
12 November 1957 in mindering op bet te weinig betaalde heeft
overgemaakt:
Ontzegt aan eiseres haar overige vorderingen:
\eroordeelt gedaagde in de kosten van bet geschil, bedragende
250
dat appellante bij request van 3 Januari 1958 beroep beeft aan
getekend tegen de uitspraak van de Gemengde Commissie van Ge
schillen d.d. 16 December 1957 en geïntimeerde een memorie van
antwoord heeft ingediend, welke stukken in afschrift aan dit von
nis zijn gehecht en welke beschouwd worden als hier te zijn in
gelast;
dat de Gemengde Raad van Beroep partijen heeft opgeroepen
tot zijn zitting op Maandag 20 Januari 1958 op hel Bureau van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam,
ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand
punten nader mondeling toe te lichten:
dat op gemelde plaats zijn verschenen Mr. Dr. J. C. C. Haar
en Mr. R. Oosterhof, respectievelijk directeur en raadsman van
appellante enerzijds, en de heren Mr. P. A. Meerburg en W. J.
F. van Ewijk, directeuren en Mr. W. de Gavere, raadsman van
geïntimeerde anderzijds;
dat Mr. Oosterhof namens appellante in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat de tussen geïntimeerde en appellante voor wat het
Asta Theater te Den Haag betreft gesloten pachtovereenkomst nog
al uitzonderlijk was, omdat deze niet zoals vaak geschiedt op een
50/50 basis was gesloten: dat de vertoning van 30 projectieplaten
tegen een vasl pachtbedrag per maand was met een variabele
pacht voor meer of minder vertoonde plaatjes in verschillende
perioden: dat appellante op bet standpunt staat, clat afrekening
alleen aan het begin van ieder kalenderjaar over het afgelopen
jaar kan geschieden; clat immers dan pas kan blijken of de in de
periode Mei t/m Augustus eventueel te weinig vertoonde plaatjes
in de volgende periode al of niel zijn ingehaald: clat bet variabele
deel van de pacht niet betaald is: dat men in het eerste jaar
appellante om een afrekening heeft gevraagd, die zij heeft opge
steld: dat geïntimeerde het hiermede niet eens was en zelf een
opstelling heeft cloen maken, waarmede appellante het op baar
beurt eens niet was: dat bet Asta Theater deze opstelling uit
zijn eigen gegevens door zijn accountant heeft doen opmaken; dal
er hierna ten aanzien van de variabele pacht niets meer is gebeurd;
dat achteraf gebleken is, dat het Asta Theater het accountants
rapport naar het hoofdkantoor in Amsterdam heeft gezonden en
dal de boekhouder van geïntimeerde te Amsterdam het verder in
orcle zou maken; dat de kwestie van de afrekening zwevende is
gebleven lot de zomer van 1957 toen er bij geïntimeerde een
directiewisseling kwam, die meebracht, dat geïntimeerde en Cloeek
en Moedigh zeer innig aan elkaar verbonden werden; dat geïnti
meerde, die ook de projectieplaten door de Firma Cloeek en Mee
digh wilde cloen verzorgen, een stok heeft gezocht om cle hond te
slaan: dat na enig onderzoek, waarbij door de Directeur van bel
Asta Theater erop gewezen werd. dat deze kwestie nog hangende
was. door hem een nota opgemaakt is, welke niet is uitgezonden;
dat geïntimeerde aanvankelijk het paebtcontraet tegen 1 September
1958 beeft opgezegd, doch later het lopende contract eenzijdig mei
onmiddellijke ingang ontbonden heeft verklaard: dat appellante
hiermede niet accoord is gegaan: clat appellante bepaaldelijk out
kent. dat er een usance was, die haar verplichtte eigener beweging
met geïntimeerde af te rekenen: dat appellante een nota van cle
zijde van geïntimeerde bad af te wachten; clat de debiteur toch
altijd een rekening van de crediteur afwacht alvorens te betalen
en bij niet verplicht is bet door hem verschuldigde te gaan uit
rekenen: dat voor wat betreft de vraag of appellante wanprestatie
ten opzichte van geïntimeerde kan worden verweten en zo ja of
deze zodanig is, clat een ontbinding van het contract is gewettigd,
nadrukkelijk gesteld zij. dat er van de zijde van geïntimeerde nooit
een ingebreke stelling is geweest: dat men dan toch niet ineens
met wanprestatie kan komen: dat geïntimeerde wel sterk op de
kwade trouw van appellante de nadruk legt: dat geïntimeerde
echter zeil na een briefje in 1953 vier jaar heeft gezwegen en dan
ineens in 1957 op dat briefje terugkomt en zich op het standpunt
stelt, dat de overeenkomst ontbonden is: dat geïntimeerde appel
lante tenminste een sommatie had moeten zendendat er naar
appellantes mening geen reden is voor ontbinding van het contract:
dat partijen de overeenkomst te goeder trouw behoren na te ko
men; dat appellante zodra de nieuwe directie van geïntimeerde in
functie was getreden en over de hangende kwestie met de variabele
pacht viel, direct geld aan geïntimeerde heeft overgemaakt; dal
dit nog te betalen bedrag niet vergeten was; dat desgevraagd
door de Voorzitter de betrokken bedragen niet in de balans
van appellante voorkomen;
dat Mr. de Gavere namens geïntimeerde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat geïntimeerde ontkent, dat zij in eerste instantie aan
appellante een sommatie had moeten richten; dit immers ingeval
een overkomst door de ene partij in zo ernstige mate niet wordt
nagekomen als hier het geval is de andere partij zich op het stand
punt mag stellen, dat de overeenkomst ontbonden is: dat hij dit
weliswaar op eigen risico doet, doch zulks mag doen, dat de rechter
later wel zal uitmaken of hij het terecht heeft gedaan: dat de niet-
betaalde variabele pacht meer dan ƒ8.000.is en appellante het
geld 4 jaar onder zich heeft gehouden: dat door deze handelwijze
van appellante het optreden van geïntimeerde volkomen gerei lil
vaardigd is; clat geïntimeerde ontkent, dat zij een nota had moe
ten indienen; dal in de meeste gevallen inderdaad door de credi
teur een declaratie wordt ingediend, doch dat het in de onder
havige branche nu eenmaal usance is, dat de pachter maandelijks
op eigen initiatief aan de exploitant betaalt, wat hij contractueel
verschuldigd is; clat geïntimeerde bestrijdt, dat de afrekening pas
na een jaar kon plaatsvinden; dat men per maand had kunnen
betalen en later zo nodig altijd een bepaalde aftrek had kunnen
plaats hebben wegens inloop: dat dit best mogelijk was geweest,
als men de overeenkomst maar te goeder trouw had uitgevoerd; dat
S4