appellante thans 4 jaar lang in strijd met de usance betaling heeft
nagelaten en 4 jaar lang in gebreke is geweest; dat men moeilijk
kan stellen, dat indien een nieuwe directie een misstand tegen
komt als de onderhavige en hiertegen gaat optreden zij een stok
heeft gezocht om het contract met appellante te verbreken ten
einde de Firma Cloeck en Moedigh te kunnen inschakelen; dat
men dit verwijt beter achterwege had kunnen laten; dat men
kennelijk gespeculeerd heeft op het feit, dat het achterwege blijven
van het variabele pachtbedrag bij geïritimeerde niet zou worden
ontdekt; dat appellante toch uit de eigen boeken wist wat zij
schuldig was; dat het pacbtcontract in de safe van het Asta Thea
ter was en de accountant het ook niet had; dat de accountant had
gehoord, dat de pacht een vast bedrag was, hetwelk nas betaald
en de zaak verder niet heeft gecontroleerd
dat Mr. Meerburg namens geïntimeerde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat het voor een bioscoopexploitant zeer moeilijk is zelf
uit te rekenen wat de reclamepachter hem schuldig is, omdat hij
moeilijk kan constateren op welke dag de verplichte vertoning
ingaat en sommige plaatjes per dag worden afgerekend, hetgeen de
exploitant nooit bekend is;
dat Mr. Dr. Haar namens appellante in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat geïntimeerde wel stelt, dat de pachter op eigen initia
tief met de exploitant moet afrekenen, doch hij erop wijzen wil,
dat de eerste vordering van het Asta Theater is gekomendat de
heer v. d. Berg daarmede niet accoord ging en zijn berekening
daar tegenover stelde, waarmede het Asta Theater niet accoord
was; dat de heren v. d. Berg en Tapke Lokenberg er over hebben
gesproken, waarbij eerstgenoemde voorstelde de zaak gezamenlijk
door een accountant te laten nagaan; dat laatstgenoemde hierop
heeft gezegd, „de aangelegenheid is inmiddels in handen van een
accountant van Preijer en De Haan, laat die het maar uitzoeken;
ik heb het niet meer in handen"; dat spreker zelf enige keren
heeft meegemaakt, dat de heer v. d. Berg er op aandrong de zaak
af te maken; dat het vorige jaar de heren Raphel en v. d. Berg
het plan hadden de zaak te bespreken; dat namelijk de moeilijk
heid van de afrekening was, dat beide partijen van een andere
premisse uitgingen; dat de bespreking op verzoek van de heer
Raphel is uitgesteld; dat later op 24 September de heren Meerburg
en Raphel bij de heer v. d. Berg over deze kwestie zouden komen
praten; dat deze bespreking niet heeft plaats gevonden, omdat de
heer Raphel plotseling naar het buitenland moest en later niet
meer tot een nieuwe afspraak kan komendat op 22 October de
heer v. d. Berg en spreker een onderhoud met de nieuwe directie
van geïntimeerde hebben gehad nadat geïntimeerde op 1 October
het pachtcontract had opgezegd, waarvan appellante hoopte, dat
het een formele opzegging was; dat bij die gelegenheid de directie
van geïntimeerde heeft gezegd een accountant te zullen sturen om
e-ruit te komen: dat appellante best in staat is ƒ2.000,per jaar
te betalendat alle bedragen betaald zouden zijn als men het eens
was geweest; dat de heer v. d. Berg zelf op grond van zijn gege
vens alles heeft uitgerekend; dat deze opstelling door geïntimeerde
nog steeds niet als juiste basis is aanvaard; dat de heer v. d. Berg,
hoewel hij zelf accountant is, gezegd heeft, laat een accountant
het uitzoeken, ik moet weten wat te betalen: dat de zaak jaar in
jaar uit op de lange baan is geschoven; dat de heer Lokenberg
gezegd heeft waar spreker bij was, dat hij met de kwestie niet
meer te maken had en dat de accountant in Amsterdam haar in
handen had;
dat de heer Van Ewijk namens geïntimeerde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat destijds de hoofdboekhouder van geïntimeerde
aan de heer Tapke Lokenberg heeft verzocht aan appellante een
afrekening te vragen van het variabele pachtbedrag; dat geïnti
meerde, omdat men niet tot overeenstemming kon komen, getracht
heeft zelf een rekening op te stellen: dat het accountantskantoor
Preijer en De Haan daartoe is ingeschakeld, omdat de hoofdboek
houder de opstelling ook niet kon maken; dat de heer Tapke
Lokenberg tegen de accountant gezegd schijnt te hebben, dat de
zaak verder in orde was en de plaatjes op een vast bedrag werden
vertoond: dat op grond hiervan het accountantskantoor verder niet
naar de pachtverrekening heeft gevraagd: dat de heer Raphel
onbekend was met de achterstand in de betalingen en het niet
iuisl is. dat er met hem een afspraak gemaakt zou zijn en hier
over t<- spreken
dat Mr. Meerburg voorts nog namens geïntimeerde heeft ver
klaard, dat hij nadrukkelijk moet ontkennen, dat er in September
een afspraak zou zijn gemaakt om over de hangende kwestie van
de betaling van het variabele pachtbedrag te spreken: dat er wel
een afspraak is gemaakt, doch dat er met geen woord is gesproken
over het feit, dat projectieplaten niet waren afgerekend; dat spre
ker en de heer Raphel dit ook niet wisten; dat geïntimeerde alleen
maar over het eerste jaar het accountantskantoor Preijer en De
Haan opdracht heeft gegeven de kwestie van het variabele pacht
bedrag uit te zoeken; dat er over alle volgende jaren niets is ge
weest, ook geen onderzoek van het accountantskantoor; dat de
nieuwe directie van geïntimeerde eerst heeft gemerkt, dat het met
de betalingen niet in orde was, toen men het pachtcontract ging
nazien, omdat men dat niet goed achtte; dat de directie de achter
stand zelf ontdekt heeft; dat de hele zaak langzamerhand aan het
licht is gekomen en het daarom niet mogelijk is, dat de heer
Raphel indertijd de zaak zou hebben willen afdoen; dat de nieuwe
directie de heer Lokenberg heeft opgedragen een globale bereke
ning van het door appellante verschuldigde bedrag te maken:
dat de heer J. J. H. H. Tapke Lokenberg ten verzoeke van
appellante als getuige gehoord heeft verklaard, dat het gewoon
te was, dat alle afrekeningen N.V. Icro/Asta Theater aan hem
plaats vonden; dat volgens hem een pachtcontract met een varia
hele pacht als dat tussen het Asta Theater en de N.V Icro iets
nieuws was en dat precedenten hiervan hem niet bekend zijn; dat
hij aan het einde van het eerste pachtjaar aan de N.V. Icro om
een afrekening heeft gevraagd; dat de datum, waarop dit is ge
daan uit de correspondentie kan blijken; dat de afrekening, die
hij daarop ontving niet juist was; dat hij in overleg met zijn prin
cipalen vervolgens het accountantskantoor Preijer en De Haan
heeft ingeschakeld, hetwelk hem een opstelling heeft doen toe
komen; dat deze uit de eigen administratie van het Asta Theater
is opgemaakt; dat deze administratie sedertdien niet gewijzigd is:
dat hij vermoedt, dat op elk willekeurig moment een afrekening
had kunnen worden gemaakt; dat de door de N.V. Icro bij de
reclameplaatjes gevoegde lijsten met de cabinelijsten in de cabine
bleven en de assistent van het accountantskantoor Preijer en De
Haan hiermede heeft gewerkt; dat de opstelling van Preijer en
De Haan aan de N.V. Icro is gezonden, welke N.V. het met de
opstelling niet eens was; dat hij omstreeks die tijd de accountant
heeft verzocht hierover verder contact op te nemen en hij er zich
niet meer mee heeft bemoeid: dat de betrokken accountant de
heer Donker van Preijer en De Haan was: dat hij zijn princi
palen als te doen gebruikelijk van de gang van zaken in kennis
gesteld heeft en men in Amsterdam op de hoogte was; dat hij de
kwestie daarna aan de hoofdboekhouder heeft overgelaten, die op
de hoogte was; dat hij er zich verder niet meer mee heeft bemoeid;
dat het niet zijn idee was, dat de N.V. Icro zelf een rekening bij
het Asta Theater moest indienendat hem door de drukte begin
1954 als gevolg onder meer van de verbouwing van het theater
het hele geval is ontgaan, het contract in de brandkast lag en hij
er niet meer op heeft gelet; dat hij niet meer met de N.V. Icro
heeft gesproken; dat hij op verzoek van de nieuwe directie in de
herfst van 1957 deze persoonlijk het pachtcontract heeft overhan
digd: dat eerst later ter sprake is gekomen, dat het Asta Theater
nog een vordering op de N.V. Icro had; dat hij daarvan toen per
soonlijk op verzoek van de heer Meerburg uit de maandelijkse
cabinelijsten, die het Asta Theater van de N.V. Icro had, een
opstelling heeft gemaakt; dat de maandlijsten niet helemaal juist
zijn, omdat er midden in de maand wisselingen komendat hij
deze niet heeft kunnen nagaan; dat hij zonder meer de lijsten
heeft genomen van de plaatjes, die in de cabine moeten zijn en
die als richtlijn heeft aangenomen; dat hij de rekening bij de N.V.
Icro wilde indienen en daartoe een brief bij de opstelling heeft
gemaakt: dat de rekening echter niet is gepresenteerd, aangezien
de heer Meerburg hem zeide het origineel en de eopieën naar
Amsterdam te sturen, omdat men andere plannen had; dat de
nieuwe directie hem alleen had opgedragen een opstelling te
maken; dat men daaraan echter niets heeft als men haar niet
indient; dat hij daarom op eigen initiatief er een brief aan de
N.V. Icro heeft bijgemaakt: dat hem geen opdracht daartoe was
gegeven: dat dit de eerste keer na 1953 was, dat hij persoonlijk
een dergelijke rekening heeft opgemaakt; dat de heer Van Ewijk'
niet aan ondergetekende, maar aan zijn assistent heeft gevraagd
alle voor het Asta Theater gevoerde correspondentie aan de
directie over te leggen; dat hij zelf de vorige week Donderdag op
een vraag van de directie of zij thans alle correspondentie had en
of zij niet voor verrassingen kon komen, heeft gezegd, «lal de
directie alles had: dat de heer Van der Aa, assistent van Preijer
en De Haan, die hij de opstelling in 1953 was betrokken en inder
tijd regelmatig voor controle-onderzoek kwam, blijkbaar bij Preijei
en De Haan is weggegaan en later andere assistenten zijn geko
men dat deze af en toe komen controlerendat hij tegenover de
vorige of de huidige directie geen melding heelt gemaakt van het
feit, dat de projectieplaten door de N.V. Icro niet conform het
contract werden afgerekend, omdat de accountants hiervan een
opstelling hebben gemaakt: dat hij zonder opdracht van de direc
tie gelden voor bet Asta Theater kon incasseren en dit ook regel
matig deed;
dat Mr. de Gavere voorts nog namens geïntimeerde heeft ver
klaard, dat de beer Donker van het kantoor Preijer en De Haan
35