Jaarlijkse Ledenvergadering
Openingsrede Tan de Bondsvoorzitter
Op Dinsdag 27 Mei jl. hield de Nederlandsche Bioscoop-
Bond onder leiding van zijn Voorzitter, de heer Joh. Mie-
dema, in de Congreszaal van Hotel Krasnapolsky te Am
sterdam zijn jaarlijkse algemene ledenvergadering; niet
minder dan 240 zaken waren vertegenwoordigd.
Bij het uitspreken van zijn welkomstwoord richtte de
heer Miedema zich onder het applaus van de aanwezigen
in het bijzonder tot de Directeur van de Bond, de heer
J. G. J. Bosman, die na langdurige ongesteldheid weer
voor het eerst een ledenvergadering bijwoonde.
De Bondsvoorzitter herinnerde de vergadering er aan,
dat het op 11 Februari jl. veertig jaar geleden was, dat
de Nederlandsche Bioscoop-Bond werd opgericht. De vie
ring van dit jubileum, welke op de eerste plaats een aan
gelegenheid is die de leden der organisatie betreft en
daarom een meer intiem karakter zal hebben, zal einde
September plaats vinden, in ieder geval kort na de ope
ning van het nieuwe seizoen.
Alvorens de verschillende agendapunten aan de orde
te stellen, herdacht spreker mevrouw de weduwe M. Dirix-
Opdencamp. eigenaresse van het Asta Theater te Beek en
de bioscoop Booms-Katholiek Jeugdhuis te Stein, die de
Bond na de vorige algemene ledenvergadering was ont
vallen. Staande eerde de vergadering in stilzwijgen haar
nagedachtenis.
De heer Miedema wees er in zijn openingsrede op, dat
de organisatie in het verstreken Bondsjaar 1957 op tal van
gebieden weer grote activiteit heeft ontsplooid. „U zult
het mij niet euvel duiden", zo vervolgde hij, „wanneer ik
U voor al deze activiteiten verwijs naar het jaarverslag.
Voor een paar evenementen wil ik echter een uitzondering
maken. In de eerste plaats geldt zulks het nieuwe Algemeen
Bedrij f sreglement, dat voor het Nederlandse film- en bio
scoopbedrijf van grote betekenis is te achten. Door de
nieuwe reglementering is niet alleen de organisatorische
rechtspositie van onze bedrijven meer in overeenstemming
gebracht met de practijk, maar is in het bijzonder ook de
vestigingsregeling, welke in het Algemeen Bedrij f sregle
ment is neergelegd, herzien met inachtneming van de
thans algemeen in Nederland gehuldigde inzichten. Ik
meen in deze vergadering te mogen zeggen, dat ons be
leid in deze uitermate moeilijke aangelegenheid een niet
onbevredigend resultaat heeft opgeleverd. Het stemt tot
bijzondere vreugd, dat onze leden voor deze herziening
een zo grote en verheugende belangstelling aan de dag
hebben gelegd, zoals uit de grondige behandeling in de
afdelingen duidelijk is gebleken. De gedachtenwisseling
omtrent het Hoofdbestuursontwerp in de afdelingen heeft
zeker belangrijke vruchten afgeworpen.
Een ander memorabel feit is van zelfsprekend dat het
bedrijfspensioenfonds nog in 1957 met zijn werkzaam
heden kon starten. Wij hebben op het gebied van de be
drijfspensioenfondsen voor de werknemers in onze onder
nemingen een regeling tot stand gebracht, die zeer gun
stig afsteekt bij wat tot dusver in andere bedrijfstakken
naar voren is gekomen.
De Internationale Filmweek Den Haag 1957 was onge
twijfeld de belangrijkste manifestatie op filmgebied in ons
land gedurende het afgelopen Bondsjaar. Ik kan er niet
genoeg de nadruk op leggen, hoe noodzakelijk het is om
op gezette tijden als bedrijfstak in de openbaarheid te
treden. Voor een bedrijf als het onze is zulks juist in ver
band met onze huidige positie onvermijdelijk, ook al is het
profijt van een zodanige manifestatie niet in contanten
uit te drukken.
Ik zou thans met een enkel woord de bedrijfssituatie
willen schetsen. Als president van de Internationale Unie
van Bioscoopexploitanten ben ik in de gelegenheid om
kennis te nemen van de opvattingen van het internationale
bioscoopbedrijf en heb ik daardoor de situatie in de onder
scheiden landen onder de loupe kunnen nemen. Het is mij
gebleken, dat de toestand over het algemeen tamelijk sta
biel is met een lichte neiging tot teruggang, overigens met
uitzondering van Engeland, waar zich onder invloed van
een complex van factoren een bijna catastrophale ont
wikkeling heeft voorgedaan. Wij moeten ons er echter wel
voor hoeden daaruit zonder meer gevolgtrekkingen te
maken voor ons land, omdat geen enkele vergelijking
eigenlijk mogelijk is. Nu er over de gehele wereld een
zekere economische recessie te bespeuren valt, spreekt het
trouwens van zelf dat het film -en bioscoopbedrijf, dat
nog altijd een vermaak bij uitstek biedt voor de grote
massa, hiervan ook de gevolgen ondervindt. Deze alge
mene tendenz geldt ook voor ons land. Ik behoef in dit
opzicht maar het modewoord „bestedingsbeperking" te
noemen. De gegevens omtrent het bioscoopbezoek in 1957
zijn U intussen uit het jaarverslag bekend. Het bioscoop
bezoek is weer op het niveau gekomen van de jaren 1954
en 1955, zodat de opmerkelijke stijging welke 1956 te
zien gaf voorlopig als een min of meer op zich zelf staand
verschijnsel is te beschouwen. Doordat een jaarverslag nu
eenmaal altijd wat later verschijnt, zijn deze cijfers inmid
dels al weer achterhaald. Beperken wij ons tot de eerste
vier maanden van 1958 en vergelijken wij die met de
overeenkomstige periode van 1957, dan zien wij bijvoor
beeld een achteruitgang der netto-recettes van bijna 5
Amsterdam steekt daarbij gunstig af, omdat daar de te
ruggang in dezelfde periode slechts 2 heeft bedragen.
Toch biedt deze achteruitgang geen reden tot ongerust
heid, omdat het eerste kwartaal van 1957 waarmee de
cijfers kunnen worden vergeleken, uiterst gunstig was.
Dit moge wel blijken uit het feit, dat de eerste vier maan
den van 1958 vergeleken met hetzelfde tijdvak in het
bijzonder goede jaar 1956 zelfs een stijging der recettes
te zien geeft van 6,4 Ook de omstandigheid dat April
van dit jaar al weer 4l/2 boven April 1957 ligt en de
maand Mei zich eveneens gunstig laat aanzien, wijst er
op, dat er weliswaar aan de hand van deze eerste gege
vens over 1958 nog niets te zeggen valt omtrent het uit
eindelijke beeld dat het gehele jaar zal opleveren, doch
dat deze voorlopige cijfers zeker niet ongunstig mogen
worden genoemd.
Al is iedere uiting van pessimisme dus misplaatst, toch
noopt de algehele ontwikkeling op het gebied der ont
spanning ons tot waakzaamheid. In aansluiting aan het
geen onze Bondsdirecteur ter inleiding van het jaar-