ïeuws uit het buitenland Oprichting Bureau voor Juridische fllmproblemen Van 10 tot 12 Maart j.1. werd te Rome onder voorzitter schap van de President van de Hoge Raad, Z.E. Ernesto Eula, een congres gehouden, dat geheel gewijd was aan de studie van de rechtskundige vraagstukken van de cine matografie. Deze bijeenkomst vond plaats onder bescherm heerschap van de Italiaanse Ministerraad bij de zit tingen vertegenwoordigd door de Minister van Buiten landse Zaken, de heer Pella en was voorbereid door de organisatie der Italiaanse bioscoopexploitanten, de As- sociazione Generale Italiana dello Spettacolo (A.G.I.S.) en de Associazione Nazionale Industrie Cinïmatografiche ed Affini (A.N.I.C.A.), waarin alle studio's, laboratoria, producenten en filmverhuurders verenigd zijn. De Inter nationale Federatie van Verenigingen van Filmproducen ten (F.LA.P.F.) was op dit congres vertegenwoordigd door zijn Ere-Voorzitter, de heer Charles Delac, Frank rijk door Prof. Lavigne van de Juridische Faculteit van de Universiteit van Straatsburg en Duitsland door Prof. Ulmer van de universiteit van München. Juridische status van de filmproducent Een van de drie belangrijke onderwerpen, welke op dit congres aan de orde kwamen, was het ondernemen van het vervaardigen van films in zijn rechtskundige aspecten en betrekkingen. Inzonderheid kwam in dit verband ter spra ke de 11 Maart 1957 gedateerde nieuwe Franse auteurs wet, namelijk de Wet op de Letterkundige en Artistieke Eigendom, welke meer dan twintig jaar voorbereiding heeft gevorderd en op 11 Maart 1958 in werking zou treden. Al is deze wet voornamelijk gericht op de uit geverij, er worden toch onderscheiden juridische film- problemen in geformuleerd. Zo wordt bijvoorbeeld in deze wet voor de eerste maal aandacht geschonken aan de functie van de filmproducent en al komt zij niet aan alle wensen van de filmproducenten tegemoet, zij staat hun toch zekere onmiskenbare voordelen toe. Er wordt onder meer in principe vastgesteld, dat naast natuurlijke personen ook rechtspersonen de oorspronke lijke houder van het auteursrecht kunnen zijn. Artikel 13 bepaalt namelijk, dat een verzamelwerk (oeuvre collective) behoudens bewijs van het tegendeel het eigendom van de natuurlijke of rechtspersoon is onder wiens naam het openbaar gemaakt wordt. Door deze bepaling wordt het veel gehoorde argument afgesneden, dat een auteurs recht van een rechtspersoon steeds ten koste van de „wer kelijke" makers zou gaan en dus in beginsel onverenigbaar zou zijn met de grondslagen van het auteursrecht. Maar al zou de film sui generis en feitelijk per definitie een ver zamelwerk moeten zijn, de Franse wet volgt de van de auteurswetten van andere landen sterk afwijkende doctrine, dat zij een „gemeenschappelijk" werk is (oeuvre de col- laboration), aan welks totstandkoming meerdere natuur lijke personen hebben medegewerkt, bij wie het auteurs recht berust. In overeenstemming hiermede bepaalt arti kel 14 dat het auteursrecht op de film toekomt aan de natuurlijke persoon of personen, welke aan de geestelijke schepping van het werk vorm hebben gegeven. De film producent wordt daardoor als mede-auteur niet uitgeslo ten en in artikel 17 wordt zelfs nadrukkelijk gezegd, dat hij mede-auteur en zelfs de enige auteur van het filmwerk kan zijn in de zin van artikel 14, maar het is de regeling van de zogenaamde rechten van de co-auteurs in artikel 15. welke thans in de practijk in Frankrijk tot grote moeilijk heden aanleiding geeft. Genoemd artikel regelt namelijk twee uit het co-auteur schap voortvloeiende probleemgroepen, waarvan de een betrekking heeft op het geval, dat een medewerker voor de totstandkoming van de film weer uitscheidt maar later zijn co-auteurschap op zijn persoonlijke bijdrage tot de film tot gelding wil brengen, en de andere reeks vraag stukken betrekking heeft op de rechten van de co-auteurs van een gereedgekomen film op hun persoonlijk aandeel daarin. De wet kent een voortijdig uitscheiden door eigen wil en ingevolge force majeure en in beide gevallen komt de co-auteur het auteursrecht op zijn bijdrage aan de film toe, echter met uitsluiting van het veto-recht voorzover het gaat om het gebruik van deze bijdrage voor het gereed gekomen filmwerk. Maar de co-auteurs kunnen over het gereedgekomen filmwerk slechts „in gemeenschappelijke overeenstemming" beschikken, terwijl de rechter beslist, in geval er meningsverschil bestaat. Met betrekking tot de exploitatie van het auteursrecht op de afzonderlijke bij dragen in het kader van de filmexploitatie als zodanig gelden in eerste instantie de gesloten overeenkomsten ter zake. „Tenzij het tegendeel is overeengekomen", geldt een wettelijke uitleg, in dier voege, dat iedere auteur over de filmische exploitatie van zijn persoonlijke bijdrage vrij kan beschikken mits echter de exploitatie van het film werk zelf er niet door geschaad wordt. Ingewikkelde regeling een bron van conflicten Het zal duidelijk zijn, dat deze ingewikkelde regeling een bron van conflicten kan zijn. Zo neemt bijvoorbeeld het internationale filmwezen om even logische als prac- tische redenen het standpunt in, dat de rechten op de gereedgekomen film zich in één hand moeten bevinden, daar anders de normale exploitatie van het auteursrecht practisch onmogelijk wordt. De moeilijkheid nu is, dat, zoals reeds opgemerkt, de nieuwe Franse wet de afzon derlijke rechten van enkele medewerkers aan de totstand koming van de film scenarioschrijver, bewerker, dia loogschrijver, componist en tenslotte de regisseur a priori wel erkent, maar niets bepaalt over de wijze waarop zij dit recht zonder verstoring van de normale exploitatie van de film tot gelding kunnen brengen. De meest voor de hand liggende conclusie zou zijn, dat de producent, die volgens de wettelijke omschrijving het initiatief neemt tot en de verantwoordelijkheid draagt voor de realisatie van de film, hun een percentage van de hem toekomende auteursprijs afstaat. Maar de auteurs hebben daarover een andere mening en wensen een percentage van de recettes der bioscopen en niet een deel van de auteursprijs, welke de producent voor zijn arbeid en risico's ontvangt. Over deze principiële kwestie kon in Frankrijk nog geen over eenstemming worden bereikt, zodat zelfs overwogen is de toepassing van de wet voor een half jaar op te schorten. IS

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 16