Een principiële uitspraak Op 15 Januari j.1. heeft een filmproductiemaatschappij te Amsterdam bij de Raad van Tucht der Federatie van Nederlandse Journa listen een klacht ingediend tegen een hoofdredacteur van een dagblad en een leerling-journalist, die over een {Nederlandse speelfilm een recensie geschreven had, zonder defilm gezien te hebben. De Raad van Tucht heeft deze klacht onderzocht en na partijen gehoord te hebben uitspraak gedaan, waarbij de hoofdredacteur onderworpen werd aan de tuchtrechtelijke maatregel van b e r i s p i n g en de betrokken leerling- journalist aan die \an w a a r se h u w i n g. Aangezien de hoofdredacteur van hel betrokken dagblad door te volharden in zijn standpunt, dat ,de klacht kennelijk ongegrond en/of van onbeduidende aard" was, een uitspraak van principieel karakter heeft uitgelokt, menen wij er juist aan te doen onze lezers in kennis te stellen van de overwegingen, welke aan deze uitspraak ten grondslag hebben gelegen en door de Raad van Tucht werden vastgelegd in zijn beslissing, welke op 21 Juni j.1. in de tiende aflevering van .,De Journalis t", het orgaan van de Federatie van Nederlandse Journalisten, werd gepubliceerd. „De Raad van Tucht der Federatie van Nederlandse journalisten heeft de volgende beslissing genomen inzake de klacht van een Filmproductie Maatschappij contra een hoofdredacteur van en een leerling- journalist aan een dagblad. Gelet op een klacht d.d. 15 januari 195b'. ingediend door een Filmproductie Maat schappij te Amsterdam, hierna te noemen klaagster tegen een hoofdredacteur van een dagblad en lid van een der bij de Federatie aangeslo ten Journalisten-Kringen en een leerling- journalist aan hetzelfde dagblad en ad- spirant-Iid van een der bij de Federatie aangesloten Journalisten-Kringen, hierna te noemen betrokkenen. Gezien de door klaagster en betrokke nen overgelegde stukken Gehoord beide partijen ter zitting, ge houden op 24 April en 6 Mei 1958 te Amsterdam, waarin klaagster werd ver tegenwoordigd door de directeur van de Filmproductie Maatschappij In aanmerking riemende de desbetref fende bepalingen van de Statuten der Fe deratie van Nederlandse Journalisten en van het in artikel 17 dezer Statuten bedoeld Tuchtreglement. Overwegende: ten aanzien van de feiten, dat de klacht betrekking heeft op een filmkritiek inzake de door klaagster geproduceerde speelfilm „Kleren maken de man". Deze filmrecen sie, die in de editie van het dagblad d.d. 29 November 1957 is gepubliceerd luidde als volgt: „Films in Van „Kleren maken de man" is weinig te verwachten. Lol in Las Vegas en „Angst" mum een voorwereldlijke sprinkhaan. Nog steeds is, en het is niet leuk om dat opnieuw te moeten constateren, de Nederlandse filmindustrie er niet in ge slaagd nu eens een, in alle opzichten echte, speelfilm te maken. Dat zien we deze week maar weer in tweebioscopen, name lijk enwaar ..Kleren maken de man" wordt vertoond. Evenals hij ..Sterren stralen overal" krijgt men de indruk te doen te hebben met verfilmd toneel. Na iedere scène verwacht men on willekeurig dat het gordijn zal zakken en dat men enige tijd rust zal krijgen, terwijl op 't doek een ander decor wordl aangebracht. Er zit geen vaart in de vertoning en de scènes staan op zichzelf zonder een slui tend en vlot verlopend geheel te vormen. Om bij die vergelijking met het toneel te blijven, ook de keuze van het gegeven valt altijd weer op. Men is nog niet veel verder gekomen dan het eenvoudige blij spel, zoals een amateurstoneelgroep, die aan het drama nog niet toe i^. Hiermee willen we niets zeggen van het acteertalent dat spelers als Kee> Brusse, ('ces Laseur en Cruys Voorbergh op hei toneel bewezen hebben te bezitten. Maai toneel is geen film en om verfilmd toneel te zien gaat de doorsnee bioscoopbezoeker niet om een kaartje frontbalkon. Johan Kaart is desalniettemin een werkelijk grappige detective, misschien maakt dat voor velen iets goed. Deze recensie werd in begin December iy57 aan klaagster toegestuurd door de directies van de twee bioscopen, waar de film „Kleren maken de man" eind No vember 1957 werd vertoond. In een bege leidende brief stelden zij klaagster er van in kennis dat hun was gebleken dat de journalist, die de recensie had geschreven, zulks had gedaan zonder de lilm gezien te hebben. Naar aanleiding hiervan heelt klaagster een fel protest tegen deze wijze van journalistieke voorlichting lot de hoofdredactie van het dagblad gericht. Deze heeft klaagster geantwoord dat in middels met beide directies van eerder gen iemde bioscopen, die bij hem hadden geklaagd „volledige overeenstemming was bereikt" en derhalve correspondentie met „derden" hem niel meer nodig voorkwam. Klaagster, die de mening is toegedaan dat een criticus de volledige vrijheid heeft om over een film welwillend oi in alken- rende zin te schrijven, is echter van oor deel, dat in het onderhavige geval door de publicatie van een filmkritiek zonder dut de criticus de film had gezien* de waar digheid van de stand der Nederlandse Journalisten is geschonden. Voorts is klaagster van mening dat zij niet als een derde doch als rechtstreeks belanghebben de dient te worden aangemerkt. Op ver zoek van de Raad heeft klaagster het klaagschrift, dat aanvankelijk alleen tegen deze betrokkene als verantwoordelijk hoofdredacteur was gericht, bij brief d.d. 24 April 1958 in die zin aangevuld, dat de klacht mede aanhangig werd gemaakt legen de journalist van wiens hand de ge wraakte recensie haar afkomstig was ge bleken. Deze betrokkene heelt desgevraagd aan de Raad medegedeeld dat de leerling- journalist de geïncrimineerde recensie heeft geschreven. Betreffende de feitelijke gang van zaken heeft de betrokken hoofdredacteur een verklaring gegeven, welke als volgt kan worden samengevat: In hei dagblad wordt regelmatig een rubriek „Films in gepubliceerd, betrekking hebbend op de films, die in worden vertoond. Indertijd is met de directies van de bioscopen in een aantal plaatsen de afspraak gemaakt dat de rubriek „Films in in hoofdzaak zou worden samengesteld nut behulp van do cumentatiemateriaal, wat zou worden ver strekt door de bioscoopdirecties en film maatschappijen, alsook aan de hand van gegevens uit andere bronnen. Deze rubriek verkreeg derhalve hel karakter van een Vilmoverzicht. Daarnaast zou de redacteur die deze rubriek verzorgde van tijd tot tijd Filmvoorstellingen bijwonen voor het schrij ven van een commentaar op deze films. Het had niet in de bedoeling gelegen dat van de in het geding zijnde film een recensie zou worden gegeven. Ten aanzien van deze lilm zou worden volstaan met een overzicht. Op de dag dat de Film aan de orde kwam. was de betrokken fibn- redacteur al\\ez;g. Het maken van het overzicht werd daarom toevertrouwd aan een leerling-journalist, die echter in over maat van ijver uit een aantal beoordelin gen in landelijke bladen, alsmede uit een beschouwing in een filmblad, een kritische bespreking samenstelde. Bovendien liet hij zich voorlichten door een relatie, die de film gezien had. Hij beschikte dus wel over brede informaties en zijn beschouwing steml dan ook in grote nekken wel overeen met beschou wingen in andere bladen over deze film. De leerling-journalist legde de aldus ine beschouwing voor aan de chef van de nieuwsdienst, zonder er bij te ver melden hoe zij tot stand was gekomen. Deze chcl nieuwsdienst, wetende, dat in de landelijke bladen de kritiek over deze film afkeurend was. keek de beschouwing alleen na op taal en stijl. Pas geruime tijd later kwam de leiding der redactie er ach ter dat de betrokken leerling de film niet had gezien. De betrokken hoofdredacteur heeft hierna de leerling-journalist een ernstige berisping voor zijn handelwijze toegediend en bovendien de gehele redactie nog eens ingelicht over de samenstelling van de filmrubriek. Voorts zijn onmid dellijk maatregelen genomen om herhaling van het gebeurde ------ dat, naar het oor deel van deze betrokkene een incidenteel 23

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 24