geval is, dat in wezen niets meer is dan een organisatiefout te voorkomen. Bij de bespreking met de betrokken bioscoop directies werd aangeboden in enigerlei vorm alsnog de bronnen i.c. de landelijke bladen, te publiceren, waaraan de „Kri tiek" was ontleend. Van de zijde van de directies is men op dit aanbod niet inge gaan, maar werd genoegen genomen mei de toezegging dat de scheiding tussen „overzicht" en „commentaar" scherp ge handhaafd zou blijven. De hoofdredacteur is en blijft van mening dat er geen handeling is verricht, welke de waardigheid van de stand der Nederlandse Journalisten heeft geschaad, dat althans de klacht kennelijk ongegrond en'of van onbeduidende aard is, zodat de Raad haar op grond van lid 2 van artikel 17 van het Tuchtreglement zonder nader onderzoek kan afwijzen. Bovendien is hij van oordeel dat klaagster niet als recht streeks belanghebbende is aan te merken en derhalve volgens het bepaalde in arti kel 13 van het Tuchtreglement niet ge rechtigd is tot het indienen van een klacht; zulks aangezien z.i. het klacht recht van klaagster is komen te vervallen, nadat met de betrokken bioscoopdirecties de onderhavige aangelegenheid was bijge legd. De leerling-journalist, die eind Novem ber 1957 ca. 9 maanden in dienst van het dagblad was geweest en vóórdien niet eer der journalistieke arbeid had verricht, heeft verklaard zich geheel bij het ver weer van zijn hoofdredacteur aan te sluiten. Aangezien hij plotseling voor de afwezige filmredacteur moest invallen en hij zich terzake niet genoegzaam deskun dig achtte, had hij bij de samenstelling van zijn publicatie over de film „Kleren maken de Man" de „kritieken" uit de landelijke pers daarvoor geraadpleegd. Ter zitting heeft de leerling-journalist gezegd te begrijpen, dat hij een fout heeft ge maakt. Het was z.i. juister geweest indien hij de bronnen, waaruit hij zijn kritiek had geput, zou hebben vermeld. Ten aanzien van deze verweren is de Raad van oordeel, Ie. dat klaagster, die de film. waarover de gewraakte recensie handelde, heeft ver vaardigd en ook bij de huur daarvan finan cieel belang heeft in deze als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 13 van het Tuchtreglement dient te worden aangemerkt, zulks geheel los van de vraag of klaagster ingevolge de publicatie van de recensie enige financiële schade heeft geleden, aangezien het niet de taak van de Raad is over deze zijde van de zaak een oordeel te vellen 2e. dat de klacht zelf noch „kennelijk ongegrond" noch „van onbeduidende aard" is. Gelet op het bovenstaande ziet de Raad geen aanleiding om onder toepassing van artikel 17, leden 1 en 2, de klacht niet ontvankelijk te verklaren, dan wel zonder nader onderzoek af te wijzen. Ten aanzien van het gevoerde verweer, dat door het gebeurde de waardigheid van de stand der Nederlandse Journalisten niet zou zijn geschaad, is de Raad van oordeel dat in het onderhavige geval een elementaire norm, welke de journalist bij hel geven van voorlichting in acht behoort te nemen, is geschonden. Een juiste en waarachtige voorlichting impliceert, dat in een blad geen recensie wordt gepubli ceerd dan wel voor het lezerspubliek de indruk wordt gewekt dat een recensie wordt gegeven, zonder dat één van de redacteuren van het blad den wel andere journalistieke medewerkers het gebeuren, waarop de recensie betrekking heeft, heb ben bijgewoond. In het onderhavige geval is deze norm niet in acht genomen. Volgens zijn eigen verklaring heelt de leerling journalist de gewraakte „recensie" in het dagblad d.d. 29 November 19S7 geschreven, zonder dat hij de film, waarover de recensie handelde, heelt gezien. De Raad is van oordeel dat hij hierdoor de waardigheid van de stand der Nedei landse Journalisten heeft geschaad. Hierbij komt nog dat deze betrokkene nóch in zijn verweer nóch ter zitting blijk heeft pegeven de ernst van de door hem gemaakte journalistieke fout in voldoende mate te beseffen. De Raad acht dan ook aanlei ding aanwezig hem een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. De Raad wil hierbij echter te zijnen aanzien als ver zachtende omstandigheden in aanmerking nemen, dat: Ie. de betrokkene als leerling-journalist ca. 9 maanden werkzaam was: 2e. het systeem van filmverslaggeving, zoals dat bij het dagblad in kwestie wordt gevolgd nl. hetzij het geven van een feitelijk overzicht van de inhoud van een lilm, hetzij het leveren van kritiek op een film, dooreen gemengd voor hem ver warrend heeft kunnen werken; 3e. hij voor zijn handelwijze reeds een ernstige berisping van zijn hoofdredacteur heeft ontvangen: 4e. hem bij zijn indiensttreding blijk baar de ernst van zijn verantwoordelijkheid niet voldoende was ingescherpt. De Raad houdt de andere betrokkene als hoofdredacteur van het dagblad verant woordelijk voor het doen publiceren van de in het geding zijnde recensie. In de eerste plaats immers heeft de Raad uit de door betrokkene afgelegde verklaringen de stellige indruk verkregen, dat aan de journalistieke opleiding van de leerling- journalist, voorzover deze opleiding op de krant dient te geschieden, alsmede aan de leiding ten aanzien van deze betrokkene niet de gewenste aandacht is geschonken. Met name heeft de Raad de stellige indruk verkregen, dat aan de leerling-journalist bij diens indiensttreding de eerste begin selen van de journalistiek niet in voldoen de mate zijn ingescherpt. In de tweede plaats is de Raad van oordeel dat, althans met betrekking tot de onderhavige gebeur tenis, de organisatie van de redactie heeft gefaald. Het moet naar het inzicht van de Raad vanzelfsprekend worden geacht, dat ook onder de omstandigheden onder welke het schrijven en de publicatie van de gr wraakte recensie plaatsvonden ten aanzien van het werk van een teer/in^r-journalist de nodige zorgvuldigheid in acht wordt genomen en dat organisatorisch voldoende waarborg wordt geboden dat diens bij drage op haar journalistieke waarde wordt onderzocht, hetgeen in casu niet is ge schied. Zowel het geven of doen geven van vak opleiding en leiding aan leerling-journalis- ten als ten aanzien van de organisatie van een redactie is naar het oordeel van de Raad de hoofdredacteur de verantwoorde lijke persoon. Gezien hetgeen de Raad hierboven inzake heide punten ten aanzien van de hoofdredacteur in kwestie heeft overwogen, is de Raad van oordeel dat deze betrokkene ten deze heeft gefaald en de waardigheid van de stand van de Nederlandse Journalisten ernstig heeft ge schaad zodat hem derhalve een tuchtrech telijke maatregel dient te worden opgelegd. Het feit, dat deze betrokkene achteraf aan de leerling-journalist een ernstige berisping heeft toegediend, kan hem niet voor eerder vermelde tekortkomingen disculperen. De reactie van betrokkene op de brief van klaagster, alsmede het door hem ge voerde verweer heeft aan de Raad de over tuiging gegeven dat de hoofdredacteur de begane fout al te licht heeft opgevat. De Raad heeft voorts ter zitting kennis genomen van enige exemplaren van de rubriek „Films inwelke door de betrokken hoofdredacteur desgevraagd zijn overgelegd. Deze rubriek omvat zowel filmrecensies als filmoverzichten dooreen- gemengd. De Raad is van mening dat door deze manier van publicatie, alsmede door de tekst, op niet voldoende duidelijke wijze het onderscheid tussen recensie en over zicht tot uiting komt, zodat licht misvat tingen hieromtrent kunnen ontstaan. Het verdient z.i. uit journalistieke overwegingen aanbeveling recensie en overzicht scherp van elkaar te scheiden. BESLISSING Op grond van bovenstaande overwegin gen en gelet op de artikelen 2729, juncto artikel 5 van het Tuchtreglement beslist de Raad: Ie. dat de leerling-journalist door het schrijven en laten publiceren van de ge wraakte filmrecensie zich heeft schuldig gemaakt aan een handeling of gedraging, welke de waardigheid van de stand der Nederlandse Journalisten schaadt. Des wege onderwerpt de Raad hem aan de tuchtrechtelijke maatregel van waarschu wing 2e. dat de andere betrokkene, als hoofd redacteur van het dagblad door het in onvoldoende mate verstrekken dan wel doen verstrekken van vakopleiding en lei ding aan de betrokken leerling-journalist, alsmede door het te kort schieten in de organisatie van de redactie van genoemd blad om welke redenen hij verantwoor delijk is voor het doen publiceren van de gewraakte filmrecensie heeft gehandeld in strijd met de waardigheid van de stand der Nederlandse Journalisten. Deswege onderwerpt de Raad hem aan de tucht rechtelijke maatregel van berisping. Voorts besluit de Raad dat zijn beslis sing met weglating van de namen van de betrokkenen bekend zal worden gemaakt. Afschrift van zijn beslissing zal hiertoe aan De Journalist, het orgaan van de Federatie van Nederlandse Journalisten worden ver strekt. Aldus gewezen op 23 Mei 1958 door Mr. A. A. L. F. van Dullemen, voorzitter, mevrouw Mr. ,1. Brans- Woltering, Mr. H. Dikkers, Dr. E. van Raalte en de heer E. J. Hoogenstraaten, leden, in tegen woordigheid van de secretaris Mr. M. W. H. de Leeuw." 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 25