instituut de paters naar hem hebben verwezen voor het treffen van een regeling; dat daardoor immers de zaak wordt omgekeerd; dat Mevrouw Pechmann namens gedaagde verder verklaard heeft, dat het niet vaststaat of er in het onderhavige geval wel sprake is geweest van een commerciële voorstelling; dat de be oordeling hiervan overigens niet bij gedaagde, maar bij het Film instituut ligt; dat Mevrouw Pechmann namens gedaagde vervolgens op een desbetreffende vraag van de Voorzitter geantwoord heeft, dat de film in kwrestie voor de tijd van drie jaar voor een prijs van is verhuurd; dat zij voorts gevraagd heeft, of eiseres kan bewijzen door de in het geding zijnde voorstelling schade te hebben geleden; dat de heer Desmet namens eiseres hierop in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij nu gedaagde de zaak aldus stelt het betreurt een schadevergoeding van slechts te hebben gevorderd; dat hij als lid van de Bond ernstige concurrentie heeft ondervonden van een openbare voorstelling, die door een niet-lid is gegeven met een film, geleverd door gedaagde; dat de schade van eiseres van tweeërlei aard is, namelijk de directe schade, maar ook schade aan goodwill bij het publiek, dat de indruk heeft gekregen, dat het ook buiten de bioscoop normale commerciële films te zien kan krijgen OVERWEGENDE: eiseres niet in acht heeft genomen de zorgvuldigheid, die ook blijkens het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar tussen de leden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond bij het eventueel leveren van films aan het Nederlands Filminstituut ten opzichte van eikaars belangen betamelijk is; dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat eiseres door het ge beurde zowel directe als indirecte schade heeft geleden; dat gezien het aantal zitplaatsen van de zaal Heymeriks en de entreeprijs van 1,welke voor de Zaterdagavondvoorstelling met de film „Met zwaard en kruis'' is geheven, het bedrag der gevorderde schadevergoeding ad aan de Commissie ge grond voorkomt; dat eiseresses vordering derhalve moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien tot betaling van het gevorderde bedrag moet worden veroordeeld, alsmede in de geschilkosten, welke de Com missie heeft bepaald op 50, RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres te betalen alsmede in de geschilkosten bedragende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op 3 Maart 1958. dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en arti kel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen de leden van de Bond onder ling, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond: dat in artikel 2 van het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Ledenraad van de Nederlandsche Bioscoop-Bond d.d. 29 April 1947 is bepaald: „tevens is het verboden films te leveren ten behoeve van voorstellingen, waarmede door de organisatoren niet beoogd wordt het behalen van geldelijk voordeel verder te noemen niet-commerciële ver toningen tenzij zulks geschiedt aan of door bemiddeling van het Nederlands Filminstituut, hetwelk ingevolge artikel 6 van dit reglement is geplaatst op de Lijst van Geen Bezwaar"; dat uit de tekst en de illustraties der biljetten, die ter aan kondiging van de voorstelling op 4 Januari 1958 met de film „Met zwaard en kruis" in de zaal Heymeriks te Uden zijn ge bruikt, blijkt, dat deze voorstelling voor het publiek tegen betaling van één gulden entree toegankelijk was en dat op deze biljetten niet was vermeld, wie de voorstelling organiseerde; dat het niet voor twijfel vatbaar is, dat de organisatoren der voorstelling daarmede het behalen van geldelijk voordeel hebben beoogd; dat gedaagde echter ingevolge het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar niet gerechtigd is om het Nederlands Film instituut films te leveren ten behoeve van voorstellingen, waar mede de organisatoren het behalen van geldelijk voordeel beogen; dat gedaagde zij het ten onrechte de verantwoordelijkheid voor de bewuste voorstelling afschuift op het Filminstituut, maar dat zij niet heeft aangevoerd, dat zij aan dit instituut bij het overdragen van vertoningsrechten de reglementair vereiste beperking heeft opgelegd, dat de film alleen zal worden geleverd ten be hoeve van voorstellingen, waarmede door de organisatoren niet beoogd wordt het behalen van geldelijk voordeel; dat ook gedaagdes verweer, dat de Missieprocure van de Minder broeders te Weert getracht heeft zich met eiseres in verbinding te stellen om haar toestemming voor de bewuste voorstelling met de film „Met zwaard en kruis" te verkrijgen en dat zij er niet in geslaagd is verbinding met eiseres te krijgen, verworpen moet worden, daar dit alles aan de opzet om een openbare voorstelling te geven met het oogmerk van het behalen van geldelijk voordeel niets verandert; dat eiseres derhalve terecht gesteld heeft, dat waar de levering van de film „Met zwaard en kruis" voor de bewuste voorstelling niet voldeed aan de vereisten van het Bedrijfsreglement op de Lijst van Geen Bezwaar, gedaagde zich tegenover eiseres aan een onrechtmatige daad heeft schuldig gemaakt, omdat zij tegenover 34 De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale von nissen gewezen: Inzake E. HIRSCHBERG, exploitant van het Capitol Theater te 's-Gra- venhage en andere bioscopen, wonende te 's-Gravenhage en kan- toorhoudende aldaar aan de Boekhorststraat 96, eiser, contra DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA ROYAL FILM, (waar van vennoten zijn J. C. H. Arendse en D. J. Werner), gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Korte Leidsedwars- straat 22, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond volgens de Statuten en het Arbitrage- Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiser bij request d.d. 25 April 1958 een geschil contra ge daagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag 14 Mei 1958 op het bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heer A. C. N. de Goede, ge machtigde van eiser en Mejuffrouw M. Stam, gemachtigde van gedaagde; dat Mejuffrouw M. Stam namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde de gegrondheid van eisers vordering erkent, zij het dat inmiddels in mindering is betaald; dat zij voorts verzocht heeft toe te staan, dat het verschuldigde bedrag in termijnen wordt voldaan; dat de heer A. C. N. de Goede namens eiser hierop in hoofd zaak heeft geantwoord, dat de vordering inderdaad inmiddels is verminderd tot dat eiser bereid is genoegen te nemen met de betaling van de helft van zijn vordering uiterlijk per 31 Mei 1958 en betaling van de andere helft uiterlijk op 30 Juni 1958; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en arti kel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage-reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger be roep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 34